ECLI:NL:RBZWB:2021:2504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 21_974 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling bijstandsaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen de buitenbehandelingstelling van zijn bijstandsaanvraag. De verzoeker, die sinds 1 november 2020 geen bijstand meer ontving, had de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in financiële problemen verkeerde en niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, die zijn aanvragen om bijstand buiten behandeling hadden gesteld. Tijdens de zitting op 7 mei 2021 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker onvoldoende gegevens had verstrekt om zijn bijstandsaanvraag te onderbouwen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker terecht de verplichting was opgelegd om een volledig ingevuld urenregistratieformulier in te leveren, en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidde tot de buitenbehandelingstelling van zijn aanvragen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de bestreden besluiten onrechtmatig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/974 PW VV

uitspraak van 19 mei 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. S. Klootwijk
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 25 januari 2021 en van 22 februari 2021 (bestreden besluiten) van verweerder inzake de buitenbehandelingstelling van zijn bijstandsaanvraag. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 mei 2021. Verzoeker was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk in de Arabische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande.
Bij brief van 18 september 2020 heeft verweerder aan verzoeker de verplichting opgelegd om met ingang van 1 oktober 2020 maandelijkse een informatieformulier en urenregistratieformulier in te leveren waarop hij bijhoudt hoeveel uren hij werkt. Verzoeker is erop gewezen dat, indien hij dit formulier niet maandelijks inlevert, dit tot beëindiging van zijn uitkering kan leiden.
Omdat verzoeker het informatieformulier niet heeft ingeleverd, heeft verweerder zijn uitkering bij besluit van 30 november 2020 opgeschort per 1 november 2020. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 15 december 2020 alsnog het gevraagde formulier in te leveren. Hij is erop gewezen dat indien hij daaraan geen gehoor geeft, het recht op uitkering zal worden beëindigd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 december 2020 is het recht op uitkering per 1 november 2020 beëindigd omdat verzoeker niet het gevraagde informatie van de maand november 2020 heeft ingeleverd. Ook is de periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering per die datum ingetrokken. Daarnaast is verzoeker verzocht om kopieën te verstrekken van zijn urenregistratieformulier van de maand oktober 2020. Hij is erop gewezen dat indien hij daaraan geen gehoor geeft, het recht op uitkering over de maand oktober 2020 niet kan worden vastgesteld en deze zal worden ingetrokken en teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Op 31 december 2020 heeft verzoeker opnieuw bijstand aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft op 5 januari 2021 (telefonisch) een pre-screeningsgesprek plaatsgevonden. Uit het daarvan opgestelde rapport blijkt dat verzoeker heeft aangegeven enkele uren per week als bezorger te werken in de shoarmazaak van zijn zoon en dat hij daarmee ongeveer € 200,- per maand verdient.
Bij brief van 5 januari 2021 is verzoeker gevraagd uiterlijk op 22 januari 2021 de in de brief opgesomde gegevens over te leggen, waaronder de ingevulde urenregistratieformulieren vanaf de maand oktober 2020
.
Op 22 en 23 januari 2021 hebben verzoeker en zijn bewindvoerder aanvullende bewijsstukken aangeleverd. Ten aanzien van de gevraagde urenregistratieformulieren heeft de bewindvoerder gesteld dat verzoeker op oproepbasis werkt, dat hij soms meerdere keren per dag korte perioden werkt, dat deze uren bij elkaar worden opgeteld en maandelijks worden uitbetaald. Het invullen van het urenregistratieformulier is hierdoor niet mogelijk op de wijze waarom verweerder verzoekt.
Bij besluit van 25 januari 2021 (bestreden besluit 1) is de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat verzoeker niet de gevraagde volledig ingevulde urenregistratieformulieren over de maanden oktober 2020 tot en met januari 2021 heeft ingeleverd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Op 31 januari 2021 heeft verzoeker opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm van een alleenstaande.
Bij brief van 5 februari 2021 is verzoeker meegedeeld dat er meer informatie nodig is om zijn aanvraag verder in behandeling te nemen. Hij dient daarvoor, naast informatie over zijn vermogen (bankafschriften), het bijgevoegde inlichtingenformulier en het urenregistratieformulier over de maanden oktober 2020 tot en met heden (februari 2021) in te vullen. De eerder ingeleverde formulieren zijn niet compleet.
Verzoeker heeft vervolgens het inlichtingenformulier en over de maanden oktober tot en met december 2020 deels ingevulde urenregistratieformulieren (met daarop alleen het totaal aantal gewerkte uren per maand) ingediend.
Bij brief van 16 februari 2021 is verzoeker meegedeeld dat hij uiterlijk op 19 februari 2021 de volledig ingevulde urenregistratieformulieren dient in te leveren. Hij is erop gewezen dat indien hij dat niet doet, zijn aanvraag niet in behandeling zal worden genomen.
Op 19 februari 2021 heeft verzoeker aan verweerder laten weten dat hij dagelijks binnen de openingstijden van [naam pizzeria] werkte (tussen 16 en 2 uur ‘s nachts). Wanneer er een bestelling is die hij kan brengen, wordt hij daarvoor betaald. Dit wordt maandelijks opgeteld en op zijn salarisstrook vermeld. Wat de exacte verdeling is van de ritten over de dagen en tijden wordt niet geregistreerd, het werkt maakt het onmogelijk. Het is bovendien niet te achterhalen, gelet op de tijd die inmiddels is verstreken en het aantal uren.
Bij besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit 2) is de aanvraag buiten behandeling gesteld.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening omdat hij sinds 1 november 2020 geen bijstand meer ontvangt en verweerder zijn aanvragen sindsdien telkens buiten behandeling stelt. Hij heeft tegen alle afwijzingen bezwaarschriften ingediend, maar in de tussentijd heeft hij geen inkomen en kan hij zijn bewindvoerder en zijn vaste lasten niet betalen. Hij kan niet voorzien in zijn levensonderhoud. Zijn aanvragen zijn ten onrechte door verweerder buiten behandeling gesteld. Voor de behandeling van zijn bijstandsaanvragen zijn inkomensgegevens nodig. Verzoeker heeft in dat kader bankafschriften van de afgelopen vier maanden ingeleverd en salarisstroken, waarop duidelijk en volledig zijn inkomen te zien is. Het door verweerder gevraagde inkomensformulier is niet nodig om zijn inkomen vast te stellen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat aan hem bijstand wordt uitbetaald.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.
Beoordeling
5.1
Aangezien het in deze zaak gaat om de buitenbehandelingstelling van aanvragen om bijstand, en vaststaat dat verzoeker sinds 1 november 2020 geen uitkering meer ontvangt, neemt de voorzieningenrechter aan dat er sprake is van spoedeisend belang.
5.2
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over de financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen.
5.3
Verzoeker heeft in essentie aangevoerd dat hij voldoende inzicht heeft verstrekt in zijn financiële situatie en dat verweerder voldoende informatie had om zijn financiële situatie te beoordelen. Hierdoor zou duidelijk zijn dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
5.4
De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Met verweerder is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat aan verzoeker terecht de verplichting is opgelegd om per 1 oktober 2020 een (volledig) ingevuld urenregistratieformulier in te leveren. Van belang daarbij is dat verzoekers aanwezigheid in de shoarmazaak van zijn zoon in het verleden al heeft geleid tot intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering wegens het vermoeden van het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten. De rechtbank heeft eisers beroep daartegen bij uitspraak van 14 januari 2020 (vindplaats ECLI:NL:RBZWB:2020:159) ongegrond verklaard. Daarbij werd verzoeker door de rechtbank onder meer verweten geen administratie van zijn gewerkte uren bijgehouden te hebben, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verzoeker heeft in zijn e-mail van 19 februari 2021 te kennen gegeven dat hij dagelijks in de shoarmazaak van zijn zoon aanwezig is van 16 uur tot 2 uur en dat hij dan af en toe bestellingen wegbrengt waarvoor hij betaald krijgt. Gelet op het feit dat verzoeker naar eigen zeggen dagelijks gedurende een tijdsbestek van 10 uur in de shoarmazaak van zijn zoon aanwezig is, mocht verweerder van hem verlangen dat hij zijn gewerkte uren nauwkeurig registreerde. Het feit dat verzoeker wel loonstroken heeft overgelegd is, in dit geval, onvoldoende om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. De dagelijks langdurige aanwezigheid van verzoeker tijdens de openingstijden van de shoarmazaak van zijn zoon kan bij verweerder namelijk het vermoeden doen rijzen dat verzoeker meer uren werkt dan op de loonstroken vermeld staat. Niet valt in te zien waarom verzoeker, na herhaaldelijk door verweerder daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet in staat zou zijn geweest zijn gewerkte uren bij te houden.
5.5
Naar voorlopig oordeel heeft verweerder verzoekers aanvragen om bijstand dan ook terecht buiten behandeling kunnen stellen. De bestreden besluiten zullen naar verwachting bij het te nemen besluit op bezwaar in stand kunnen blijven. Om die reden is er dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 19 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.