In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen de buitenbehandelingstelling van zijn bijstandsaanvraag. De verzoeker, die sinds 1 november 2020 geen bijstand meer ontving, had de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in financiële problemen verkeerde en niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, die zijn aanvragen om bijstand buiten behandeling hadden gesteld. Tijdens de zitting op 7 mei 2021 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker onvoldoende gegevens had verstrekt om zijn bijstandsaanvraag te onderbouwen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker terecht de verplichting was opgelegd om een volledig ingevuld urenregistratieformulier in te leveren, en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidde tot de buitenbehandelingstelling van zijn aanvragen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de bestreden besluiten onrechtmatig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.