ECLI:NL:RBZWB:2021:2486

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_1074
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd werd geweigerd. Het bestreden besluit dateert van 7 januari 2020. Tijdens de zitting op 25 februari 2021 heeft de rechtbank het UWV de kans gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Dit leidde tot een tussenuitspraak op 25 maart 2021. Op 22 april 2021 trok het UWV het eerdere besluit in en kende alsnog een IVA-uitkering toe aan de werknemer van verzoekster, met terugwerkende kracht tot 18 september 2019.

Na deze ontwikkeling trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV gaf aan zich te willen conformeren aan het oordeel van de rechtbank over de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Awb, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.

De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeerde dat het UWV inderdaad aan verzoekster tegemoet was gekomen en heeft het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.068,-. Daarnaast merkte de rechtbank op dat het UWV het griffierecht van € 354,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig was. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten en is openbaar gemaakt op 18 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1074 WIA
uitspraak van 18 mei 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] ., te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering om aan haar werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met verkorte wachttijd toe te kennen.
Op 25 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Bij tussenuitspraak van 25 maart 2021 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij besluit van 22 april 2021 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en een nieuw besluit genomen. Aan de werknemer wordt alsnog per 18 september 2019 (verkorte wachttijd) een IVA-uitkering toegekend.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV refereert aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de proceskosten.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 22 april 2021 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 354,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 18 mei 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.