ECLI:NL:RBZWB:2021:2436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete wegens schending van de inlichtingenplicht in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een boete die was opgelegd door het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De boete van € 438,- was opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat eiseres niet had doorgegeven dat zij niet meer woonachtig was op het door haar opgegeven adres. Eiseres ontving sinds 28 februari 2018 een bijstandsuitkering van Orionis en had in een eerder besluit al een terugvordering van teveel betaalde bijstand ontvangen. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om haar adreswijziging door te geven en dat de gevolgen van de gebrekkige informatieverstrekking door Orionis niet voor haar rekening konden komen. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden en dat de opgelegde boete passend was, omdat er geen dringende redenen waren om van de boete af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6376 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: mr. W. Nass,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis) , verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft Orionis aan eiseres een boete ter hoogte van € 438,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.
In het besluit van 29 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 november 2020 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij een zitting niet nodig acht, maar dat partijen kunnen aangeven als zij op een zitting willen worden gehoord en/of een nadere schriftelijke ronde gewenst is.
Op verzoek van eiseres heeft er vervolgens een aanvullende schriftelijke ronde plaatsgevonden. Eiseres heeft op 1 februari 2021 nadere gronden aangevoerd. Orionis heeft hier op 12 maart 2021 op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 31 maart 2021 gesloten.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontving sinds 28 februari 2018 een bijstandsuitkering van Orionis op grond van de Participatiewet.
In een besluit van 7 februari 2019 heeft Orionis de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 9 november 2018 ingetrokken en de teveel betaalde bijstand over de periode van 9 tot en met 30 november 2018 ter hoogte van € 876,02 van haar teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht; eiseres heeft niet doorgegeven dat zij sinds 9 november 2018 niet meer woonachtig was op het door haar opgegeven uitkeringsadres. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is in een besluit van 4 juni 2019 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep in een uitspraak van 8 december 2020 (zaaknummer BRE 19/3614 PW) ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In die zaak is nog geen uitspraak gedaan.
Bij brief van 1 augustus 2019 heeft Orionis eiseres medegedeeld voornemens te zijn haar een boete op te leggen in verband met de schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft op 16 augustus 2019 haar zienswijze tegen dit voornemen kenbaar gemaakt.
Orionis heeft geen reden gezien om van het voornemen af te zien. In het primaire besluit heeft Orionis eiseres een boete ter hoogte van € 438,- opgelegd. Orionis is daarbij uitgegaan van een normale verwijtbaarheid van eiseres en heeft daarom de boete bepaald op 50% van het netto benadelingsbedrag van € 876,02. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres voert, samengevat, aan dat zij niet wist dat zij moest doorgeven dat zij vooruitlopend op haar vertrek naar [plaatsnaam 1] haar adres in [plaatsnaam 2] had opgegeven. Er is geen sprake van omstandigheden waarvan zij had moeten begrijpen dat die van invloed konden zijn op haar bijstandsuitkering. Orionis heeft haar vooraf niet geïnformeerd over het feit dat dit zou moeten worden doorgegeven of over de consequenties die het heeft als dit niet wordt gedaan. De gevolgen van de gebrekkige informatieverstrekking door Orionis kunnen niet voor haar rekening en risico komen. Het niet doorgeven is uitgelokt door Orionis , eiseres heeft niet willens en wetens haar uitkering in gevaar gebracht. De verwijtbaarheid ontbreekt dan ook of is in ieder geval in verminderde mate aanwezig.
Eiseres stelt verder dat zich sinds de uitspraak van 8 december 2020 over de intrekking en terugvordering omstandigheden hebben voorgedaan die van belang zijn voor de beoordeling van de boete. Zij wijst daarbij op de kinderopvangtoeslagaffaire en de zaak van de bijstandsmoeder in de gemeente [plaatsnaam 3] . Er is sprake van een meedogenloze fraudejacht die zijn doel ver voorbij is geschoten en waarvan nietsvermoedende burgers het slachtoffer zijn geworden. Dit geldt ook voor eiseres.

Wettelijk kader

3. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover van belang, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van het zevende lid van dit artikel kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In het negende lid van dit artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
De in artikel 18a, negende lid, van de Participatiewet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit).
Op grond van artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit wordt bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.

Overwegingen

4. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 december 2020 geoordeeld dat eiseres de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet heeft geschonden. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2015, ECLI:CRVB:2015:2451) brengt dit niet mee dat de schending van de inlichtingenverplichting ook met betrekking tot de opgelegde boete zonder meer een vaststaand gegeven is. Daarover dient bij betwisting, evenals over de feiten, een zelfstandig oordeel te worden gegeven.
5. De rechtbank is van oordeel dat Orionis ook in deze zaak heeft aangetoond dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres woonde sinds 9 november 2018 niet meer op het door haar opgegeven uitkeringsadres in [plaatsnaam 2] en niet gebleken is dat zij dit aan Orionis heeft doorgegeven. Controleerbare gegevens over haar feitelijke woon- en verblijfplaats zijn echter van essentieel belang voor de beantwoording van de vraag of zij (nog) recht heeft op bijstand en zo ja, ten laste van welke gemeente. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in de stelling dat het haar redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat haar verhuizing van invloed kon zijn op haar recht op bijstand.
6. Van de schending van de inlichtingenplicht kan eiseres een verwijt worden gemaakt. Gelet hierop is Orionis in beginsel gehouden om een boete op te leggen van ten hoogste het vastgestelde benadelingsbedrag. Orionis heeft een normale verwijtbaarheid aangenomen, waarbij een boete van 50% van het benadelingsbedrag passend is. De rechtbank volgt de stelling van eiseres dat de verwijtbaarheid in mindere mate aanwezig is niet, omdat eiseres niet met stukken of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat de schending van de inlichtingenplicht in mindere mate aan haar moet worden toegerekend. Bij de afstemming van de boete moet daarom worden uitgegaan van een normale verwijtbaarheid. De door Orionis vastgestelde boete van (50% van het benadelingsbedrag =) € 438,- is passend en geboden.
7. Voor zover wat eiseres heeft aangevoerd opgevat moet worden als een beroep op dringende redenen om van de boete af te zien als bedoeld in artikel 18a, zevende lid van de Participatiewet slaagt dit naar het oordeel van de rechtbank niet. Bij dringende redenen moet het gaan om onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de boete voor eiseres. Gesteld noch gebleken is dat daar sprake van is. Met de algemene verwijzing naar de recente ontwikkelingen met betrekking tot de kinderopvangtoeslagaffaire en de zaak over de bijstandsmoeder in de gemeente [plaatsnaam 3] is niet aannemelijk gemaakt dat zich ten aanzien van eiseres vergelijkbare feiten hebben voorgedaan of dat Orionis op enige wijze onzorgvuldig jegens eiseres heeft gehandeld. Dit kan dus niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 12 mei 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.