In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 mei 2021, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van het UWV inzake haar aanspraak op een Ziektewet-uitkering behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Marcus, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 23 april 2020 en 7 mei 2020, waarin het UWV haar Ziektewet-uitkering beëindigde. De rechtbank heeft op 1 april 2021 een zitting gehouden, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.
De rechtbank onderzoekt of de beëindiging van de uitkering per 18 oktober 2019 en 16 december 2019 terecht was. Eiseres had in de periode van 2015 tot 2019 vier zwangerschappen, waarvan de laatste resulteerde in een bevalling op 13 maart 2019. Na deze bevalling heeft zij zich ziekgemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten. Het UWV beëindigde haar uitkering met de stelling dat zij niet meer arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. Eiseres betwist dit en stelt dat haar bekkenklachten wel degelijk gerelateerd zijn aan haar zwangerschappen.
De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bekkenklachten van eiseres niet meer als gevolg van de zwangerschap of bevalling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank maakt gebruik van de 'bestuurlijke lus' en geeft het UWV de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde is gesteld.