ECLI:NL:RBZWB:2021:2427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6545 & 20_6544 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de beëindiging van Ziektewet-uitkering na zwangerschap en bevalling

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 mei 2021, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van het UWV inzake haar aanspraak op een Ziektewet-uitkering behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Marcus, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 23 april 2020 en 7 mei 2020, waarin het UWV haar Ziektewet-uitkering beëindigde. De rechtbank heeft op 1 april 2021 een zitting gehouden, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank onderzoekt of de beëindiging van de uitkering per 18 oktober 2019 en 16 december 2019 terecht was. Eiseres had in de periode van 2015 tot 2019 vier zwangerschappen, waarvan de laatste resulteerde in een bevalling op 13 maart 2019. Na deze bevalling heeft zij zich ziekgemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten. Het UWV beëindigde haar uitkering met de stelling dat zij niet meer arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. Eiseres betwist dit en stelt dat haar bekkenklachten wel degelijk gerelateerd zijn aan haar zwangerschappen.

De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bekkenklachten van eiseres niet meer als gevolg van de zwangerschap of bevalling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank maakt gebruik van de 'bestuurlijke lus' en geeft het UWV de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/6545 ZW en 20/6544 ZW T

tussenuitspraak van 11 mei 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. D. Marcus,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 23 april 2020 (bestreden besluit I) en
7 mei 2020 (bestreden besluit II) van verweerder inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 april 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is in de periode 2015-2019 vier keer zwanger geweest. Haar eerste kind is geboren op 25 september 2015. Haar tweede kindje is op 11 maart 2016 door een vroeggeboorte stil geboren. Het derde kind is geboren op 26 augustus 2017. Op 13 maart 2019 is haar vierde kind geboren.
Eiseres is tot 31 juli 2017 werkzaam geweest als productiemedewerkster bij [naam bedrijf] via uitzendbureau [naam uitzendbureau] .
Van 2 maart tot en met 7 juni 2019 is aan eiseres ten gevolge van de zwangerschap en bevalling van haar vierde kind een uitkering op grond van Wet arbeid en zorg (Wazo) toegekend. Aansluitend heeft zij zich op 8 juni 2019 ziekgemeld met zwangerschaps- en bevallingsgerelateerde klachten. Het UWV heeft haar per die datum een ZW-uitkering toegekend van 100% van het dagloon, omdat zij ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vond in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
zaak 20/6545 ZW
Bij besluit van 31 oktober 2019 (primair besluit I) heeft het UWV deze uitkering beëindigd met ingang van 18 oktober 2019. Eiseres werd nog wel arbeidsongeschikt geacht, maar niet meer ten gevolge van de zwangerschap en/of bevalling. Vanaf 18 oktober 2019 ontving eiseres daarom weer een gewone ZW-uitkering, naar 70% van het dagloon.
zaak 20/6544 ZW
In november 2019 heeft een zogeheten Toetsing verbetering belastbaarheid 2e ziektejaar plaatsgevonden, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgemaakt en een arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij besluit van 15 november 2019 (primair besluit II) heeft het UWV eiseres met ingang van 18 oktober 2019 hersteld verklaard en de ZW-uitkering, rekening houdend met een uitlooptermijn, beëindigd met ingang van 16 december 2019.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide besluiten.
Bij de bestreden besluiten I en II zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Per 16 december 2019 heeft eiseres zich opnieuw ziekgemeld.
Naar aanleiding van deze nieuwe ziekmelding heeft het UWV bij besluit van 12 oktober 2020 een gewone ZW-uitkering toegekend per die datum.
Na het volmaken van de wachttijd van 104 weken, is aan eiseres per 23 maart 2020 een WIA-uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
2.
Procesbelang
Op de zitting is gesproken over het procesbelang, omdat het UWV bij primair besluit van 12 oktober 2020 alsnog een ZW-uitkering per 16 december 2019 heeft toegekend. Hierdoor heeft eiseres over de gehele periode een uitkering genoten. De rechtbank is met partijen van oordeel dat eiseres procesbelang heeft over de periode van 18 oktober 2019 tot en met 22 maart 2020, omdat de gewone ZW-uitkering 70%, en de zwangerschapsgerelateerde ZW-uitkering 100% van het dagloon bedraagt.
3.
Omvang van het geschil
In geschil is:
- in zaak 20/6545: de vraag of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet meer arbeidsongeschikt is als gevolg van zwangerschap of bevalling per 18 oktober 2019 (bestreden besluit I) en
- in zaak 20/6544: de vraag of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 16 december 2019 (bestreden besluit II).
Om die vragen te kunnen beantwoorden dient te worden beoordeeld of de door eiseres ervaren bekkenklachten in (een gedeelte van) de periode van 18 oktober 2019 tot en met 22 maart 2020 hun oorzaak vinden in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
4.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering op grond van de Wazo is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken en wordt dit ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd.
5.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als productiemedewerkster als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
6.
Medische beoordeling
De bestreden besluiten zijn gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
In 20/6545
6.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft op 18 oktober 2019 gerapporteerd dat de ervaren bekken- en rugklachten geen gevolg meer kunnen zijn van de zwangerschap en/of bevalling, aangezien de bevalling zeven maanden geleden heeft plaatsgevonden en de hormoonspiegel inmiddels is genormaliseerd. De klachten zijn het gevolg van deconditionering en verminderde rompstabiliteit, hetgeen door adequate training verbeterd kan worden. De verzekeringsarts verwacht dat de lichamelijke klachten binnen drie maanden nog aanzienlijk kunnen afnemen. Eiseres is nog wel arbeidsongeschikt voor het laatst verrichte maatgevende werk, maar de arbeidsongeschiktheid is geen rechtstreeks gevolg meer van zwangerschap en/of bevalling.
In 20/6544
6.2
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft op 1 november 2019 gerapporteerd in het kader van de Toetsing verbetering belastbaarheid 2e ziektejaar. Hij heeft gesteld dat eiseres verminderde benutbare mogelijkheden heeft voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van 18 oktober 2019. Er zijn beperkingen opgenomen die rekening houden met de klachten aan het bekken en aan de beide schouders.
In beide zaken (in bezwaarfase gevoegd)
6.3
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] onderschrijft in zijn rapport van 21 april 2020 het oordeel van de primaire verzekeringsarts in beide zaken. Ten aanzien van de klachten aan de schouders en aan het bekken zijn voldoende beperkingen opgenomen. De nog aanwezige bekkenklachten kunnen ook volgens de verzekeringsarts b&b zeven maanden na de bevalling niet meer als rechtstreeks gevolg van de zwangerschap of bevalling worden aangemerkt.
6.4
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de klachten van bekkeninstabiliteit wel het gevolg zijn van de zwangerschap(pen) en/of bevalling(en). Er is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat onvoldoende onderzoek is verricht om de relevante feiten en omstandigheden helder te krijgen. Verder voldoet de onderbouwing van de besluiten volgens eiseres niet, zodat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.
6.5
De rechtbank stelt vast dat inmiddels uitsluitend nog in geschil is of de door eiseres ervaren bekkenklachten in (een gedeelte van) de periode van 18 oktober 2019 tot en met 22 maart 2020 hun oorzaak vinden in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. De rechtbank overweegt dat de werkwijze en de criteria die dienen te worden gehanteerd door de verzekeringsartsen bij het beoordelen van de vraag of de ongeschiktheid van een vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap of bevalling, worden voorgeschreven door de richtlijn ‘Zwangerschap en bevalling als oorzaak voor ongeschiktheid voor haar arbeid’ (hierna: de richtlijn). De rechtbank heeft reeds ter zitting vastgesteld dat uit de rapportages van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b in zaak 20/6545 niet blijkt dat deze richtlijn is gevolgd. Nu de artsen van het UWV een beoordeling aan de hand van de richtlijn en het daarin beschreven stappenplan hebben nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat bestreden besluit I onvoldoende is gemotiveerd. Er is aldus sprake van een motiveringsgebrek. Dit geldt des te meer nu naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van de verzekeringsartsen dat bekkenklachten enkel door het tijdsverloop na de bevalling niet meer gerelateerd kunnen worden aan de zwangerschap of bevalling in strijd is met de richtlijn. De richtlijn kent deze mogelijkheid immers wel degelijk.
7.
Conclusie
7.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om de motivering van bestreden besluit I – en wellicht als gevolg daarvan ook de motivering van bestreden besluit II - te verbeteren met inachtneming van deze tussenuitspraak. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het (de) te vernietigen besluit(en) in stand kunnen blijven.
7.2
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het motiveringsgebrek in bestreden besluit I - en wellicht als gevolg daarvan ook de motivering van bestreden besluit II ‑ te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 11 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze tussenuitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaken.