ECLI:NL:RBZWB:2021:2410
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV
In deze zaak heeft verzoeker op 31 juli 2020 digitaal beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 23 juni 2020, waarin de aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) werd geweigerd. Op 22 september 2020 heeft het UWV het bestreden besluit herzien en vastgesteld dat verzoeker met ingang van 1 januari 2020 recht heeft op een WW-uitkering. Na deze herziening heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 534,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 11 mei 2021, en deze is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.