ECLI:NL:RBZWB:2021:2409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
AWB 21/960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel 'humanitair niet-tijdelijk'. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk, omdat de gronden van het bezwaar ontbraken en de eiser niet binnen de gestelde termijn de gronden had ingediend. De eiser had echter een voorlopig bezwaarschrift ingediend waarin hij stelde dat hij afhankelijk was van hulp van het COA en dat de staatssecretaris ten onrechte niet op zijn verzoek om vrijstelling van het legesvereiste was ingegaan.

De rechtbank oordeelde dat het voorlopige bezwaarschrift wel degelijk bezwaargronden bevatte. Hierdoor was de beslissing van de staatssecretaris tot niet-ontvankelijkheid onterecht. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank kende ook een proceskostenvergoeding toe aan de eiser, vastgesteld op € 267,-, en oordeelde dat er geen griffierecht vergoed hoefde te worden, aangezien de eiser was vrijgesteld van het betalen van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/960

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. Z.M. Alaca),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 26 januari 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’. Verweerder heeft bij besluit van 10 november 2020 (het primaire besluit) de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser de leges niet heeft betaald.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit door middel van een voorlopig bezwaarschrift. Eiser heeft daarbij verzocht om een termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar na ontvangst van het dossier.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaar ontbreken en eiser niet binnen de gestelde herstelverzuimtermijn van vier weken de gronden alsnog heeft ingediend.
4. Eiser voert daartegen primair aan dat verweerder heeft miskend dat het voorlopig bezwaarschrift al bezwaargronden bevat. In het voorlopig bezwaarschrift heeft eiser aangevoerd dat hij volledig afhankelijk is van de hulp van het COA [1] en dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om vrijstelling van het legesvereiste. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door niet inhoudelijk in te gaan op de bezwaargronden in het voorlopige bezwaarschrift. Eiser voert subsidiair aan dat bij het stellen van een herstelverzuimtermijn niet kan worden afgedaan aan de wettelijke bezwaartermijn en dat het geschil niet van rechtswege kan eindigen na afloop van een herstelverzuimtermijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat het voorlopige bezwaarschrift bezwaargronden bevat. Daarom heeft verweerder niet kunnen besluiten tot niet-ontvankelijkheid vanwege het niet indienen van bezwaargronden. De overige beroepsgrond van eiser behoeft geen bespreking meer. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze wordt op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,-, met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van de wegingsfactor 1 omdat eiser slechts een evidente vergissing onder de aandacht heeft hoeven brengen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1479).
7. Omdat eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, bestaat er geen aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 267,- (tweehonderdzevenenzestig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.