ECLI:NL:RBZWB:2021:2405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
02/227024-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige dochters door verdachte, met beoordeling van bewijs en strafmaat

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2021, staat de verdachte terecht voor seksueel misbruik van zijn twee dochters, [naam 1] en [naam 2]. De feiten zijn gepleegd in de periode van 1997 tot 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drie zedenfeiten, waarbij hij zijn dochters, die op het moment van de feiten minderjarig waren, seksueel heeft binnengedrongen. De zaak is inhoudelijk behandeld op 30 april 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de geloofwaardigheid van deze verklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, waarbij de slachtoffers aan zijn zorg en waakzaamheid waren toevertrouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest, en heeft een contactverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-227024-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. P.W. Bakkum, advocaat te Zierikzee.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 8 september 1998 tot 22 november 2005 seksueel het lichaam van zijn dochter [naam 1] is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
feit 2:in de periode van 22 november 2005 tot 18 januari 2008, met zijn dochter [naam 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 3:in de periode van 1 januari 1997 tot en met 6 november 1997 seksueel het lichaam van zijn dochter [naam 2] is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tijdens de zitting ten aanzien van alle feiten op grond van artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering mondeling ten laste gelegd de strafverzwarende omstandigheid dat de minderjarige aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Hij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de drie feiten. Hij baseert zich daarbij op de aangiftes van [naam 2] en [naam 1] , die volgens hem betrouwbaar zijn. De verklaringen ondersteunen elkaar. Bovendien zijn de verklaringen authentiek, gedetailleerd en bevatten deze specifieke elementen en aanduidingen. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaringen onderling op elkaar zijn afgestemd, gelet op het tijdsverloop tussen de aangiftes en het feit dat [naam 2] vlak na de aangifte uit huis is geplaatst. Daarnaast is van belang dat de verklaringen tussentijds niet zijn gewijzigd of aangevuld. Daar komt bij dat verdachte een aantal van de seksuele handelingen heeft bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van de drie feiten op belangrijke punten niet tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van [naam 1] heeft verdachte bekend dat hij haar met zijn vinger vaginaal heeft gepenetreerd. Dat deel van de tenlastelegging kan ten aanzien van feit 1 en feit 2 dan ook bewezen worden verklaard. Van penetratie met de penis en het pijpen was geen sprake en verdachte dient hier dan ook van worden vrijgesproken. Ten aanzien van [naam 2] ontkent verdachte dat hij haar op enigerlei wijze heeft gepenetreerd. De bevindingen van de kinderarts van het [naam ziekenhuis] in Rotterdam van destijds lijken ook niet aan te sluiten bij de verklaring van [naam 2] . Verdachte dient daarom in zijn geheel vrij te worden gesproken van feit 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 tot en met 3
Verdachte wordt verdacht van drie zedenfeiten die zien op zijn dochter [naam 2] en zijn geadopteerde dochter, [naam 1] .
De eerste vraag die de rechtbank bij de beoordeling van deze feiten moet beantwoorden is of er sprake is van voldoende wettig bewijs daarvoor. De rechtbank stelt daarbij voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin doorgaans de verklaringen van de slachtoffers en verdachte tegenover elkaar staan en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van de slachtoffers voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van de slachtoffers volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan van steunbewijs ook sprake zijn als verklaringen van aangevers/slachtoffers elkaar over en weer ondersteunen voor wat betreft de aard van de aan een verdachte verweten en door hem gepleegde handelingen en de wijze waarop die handelingen plaatsvonden.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 2] en [naam 1]
In strafzaken moeten aangiftes c.q. verklaringen van slachtoffers kritisch, zorgvuldig en behoedzaam worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken, waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn. Bovendien is in deze zaak sprake van jonge slachtoffers die verklaren over een ruime periode die relatief lang is geleden.
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte een deel van de verweten ontuchtige handelingen ontkent en dat de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] op die onderdelen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen die [naam 2] en [naam 1] hebben afgelegd uitvoerig en gedetailleerd zijn. Bovendien weten zij desgevraagd de handelingen nader toe te lichten. Ook geeft met name [naam 1] specifiek aan hoe vaak en waar de handelingen hebben plaatsgevonden. De ontuchtige handelingen vonden volgens haar één tot twee keer per week plaats, terwijl het pijpen en het binnendringen van de vagina met de penis volgens [naam 1] ‘slechts’ één keer heeft plaatsgevonden. Vastgesteld kan worden dat zij de hoeveelheid van specifieke handelingen dus niet overdrijft, maar juist specifiek beschrijft. Ten aanzien van de ontuchtige handelingen heeft verdachte bovendien, na eerst alles te hebben ontkend, een deels bekennende verklaring afgelegd.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aangiftes op elkaar zijn afgestemd, nu [naam 2] elf jaar was ten tijde van het studioverhoor en daarna niet meer thuis heeft gewoond. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken dat [naam 1] kennis had van de inhoud van de zedenzaak uit 1998 en dat zij daardoor beïnvloed was bij het doen van haar eigen aangifte.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de verdediging dat de bevindingen van de kinderarts van het [naam ziekenhuis] in Rotterdam niet aan lijken te sluiten bij de verklaring van [naam 2] . De bevindingen van de kinderarts bieden weliswaar geen ondersteuning voor het volledig binnendringen van haar vagina, maar sluiten ook niet uit dat verdachte tussen haar schaamlippen is gekomen.
Het voorgaande leidt ertoe dat dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] betrouwbaar zijn en bruikbaar zijn voor het bewijs. De op het punt van de betrouwbaarheid door de verdediging gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
Steunbewijs
De verklaringen van [naam 1] en [naam 2] over het vingeren door verdachte vinden voldoende steun in de door verdachte afgelegde verklaring.
Voor wat betreft het pijpen en in de vagina duwen van de penis overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat zowel [naam 2] als [naam 1] verklaren over de ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen in hun lichaam door verdachte. Uit hun verklaringen hierover valt op te maken dat het misbruik door verdachte naar hun aard en wijze waarop deze hebben plaatsgevonden, vergelijkbaar is.
Zij beschrijven dat de handelingen bij hen thuis plaatsvonden, voornamelijk als hun moeder niet aanwezig was. Uit de verklaringen volgt een beeld dat de jonge meisjes steeds verder moesten gaan bij verdachte. Daarnaast verklaren [naam 2] en [naam 1] allebei dat zij verdachte onder de douche moesten pijpen. Zij beschrijven beiden dat verdachte mee ging douchen, ontbloot was en vervolgens uitlegde dat zij aan zijn penis moesten likken op dezelfde manier als zij dat aan een lolly of aan een ijsje zouden doen. Ook beschrijven zij beiden dat ze in het kader van de handelingen seksfilmpjes- of boekjes moesten kijken en/of lezen.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] over en weer als steunbewijs kunnen worden aangemerkt. Behalve dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] elkaar ondersteunen, wordt ook in de verklaring van verdachte steun gevonden voor de specifieke omstandigheden en de concrete context waarin de betreffende ontuchtige handelingen zouden zijn begaan.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank acht ten aanzien van feit 1 niet bewezen dat verdachte in die periode zijn penis in de vagina of tussen de schaamlippen van [naam 1] heeft geduwd of gebracht, nu [naam 1] zelf heeft verklaard dat dit maar één keer is voorgekomen en dat dit was binnen de periode gelegen in feit 2. De rechtbank acht ten aanzien van feit 2 niet bewezen dat verdachte in die periode zijn penis in de mond van [naam 1] heeft geduwd of gebracht, nu uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat dit eenmaal is gebeurd binnen de periode gelegen in feit 1. Zij zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht ten aanzien van de feiten ook de strafverzwarende omstandigheid dat het ging om een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op tijdstippen gelegen in de periode van 8 september 1998 tot 22 november 2005 te Axel en Den Haag,
met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige[naam 1] (geboren [geboortedag] 1993), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte, meermalen,
- zijn vinger in de vagina van die [naam 1] gebracht en
eenmaal
- zijn penis in de mond van die [naam 1] gebracht;
feit 2
op tijdstippen gelegen in de periode van 22 november 2005 tot 18 januari 2008 te Axel, gemeente Terneuzen,
met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige[naam 1] die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte
eenmaal
- zijn penis tussen de schaamlippen van die [naam 1] gebracht en
meermalen
- zijn vingers in de vagina van die [naam 1] gebracht;
feit 3
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 1997 tot en met 6 november 1997 te Terneuzen,
met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige[naam 2] (geboren [geboortedag] 1986), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2] , hebbende verdachte, meermalen,
- zijn penis tussen de schaamlippen van die [naam 2] gebracht en
- zijn vinger in de vagina van die [naam 2] gebracht en
- zijn penis in de mond van die [naam 2] gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert hij als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht een contactverbod met [naam 2] en [naam 1] voor de periode van vijf jaar op te leggen. De officier van justitie vordert daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte zichzelf heeft aangegeven. Ook heeft hij zich de afgelopen tijd gehouden aan de voorwaarden die hem in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden. Verdachte is bereid zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Ten slotte stelt de verdediging dat in de Pro Justitia rapportage van 22 december 2020 door de klinisch psycholoog is gerapporteerd dat het forse cannabisgebruik het recidiverisico op een mogelijk seksueel gekleurd delict van de kant van verdachte zou verhogen. Het is voor de verdediging onduidelijk hoe de psycholoog tot deze conclusie is gekomen. Verdachte is een langdurige gebruiker en er hebben periodes lang geen strafbare feiten plaatsgevonden, ondanks het feit dat hij stevig gebruikte. De kans op herhaling is daarom niet aanwezig, te meer nu verdachte een geïsoleerd leven leidt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich meerdere keren, gedurende een langere periode, schuldig gemaakt aan het plegen van (ontuchtige) handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van twee minderjarige meisjes. De seksuele handelingen vonden meerdere malen per week plaats. [naam 1] en [naam 2] waren zijn (adoptie)dochters en waren dus aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd. De verdachte heeft op ernstige wijze het vertrouwen van zijn dochters alsook de andere gezinsleden geschaad. In plaats van hen bescherming en geborgenheid te bieden, heeft verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarmee heeft hij een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Ook in deze zaak is dit het geval zoals blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Beide slachtoffers ervaren nog altijd ernstige vertrouwensproblemen. Zij zijn getraumatiseerd en hebben (psychologische) hulp moeten zoeken. Verdere behandeling en hulp blijft ook in de toekomst noodzakelijk. De slachtoffers ervaren de (psychische) gevolgen van het seksueel misbruik nog elke dag.
Het leven van de slachtoffers is als gevolg van het misbruik ingrijpend veranderd. [naam 2] werd niet geloofd en is als gevolg van haar verklaring zelfs uit huis geplaatst. Zij heeft als jong meisje op wisselende plaatsen moeten wonen, waardoor stabiliteit in haar jeugd ontbrak. Er is haar blijvende schade toegebracht. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden om te stoppen met het misbruik. Verdachte heeft zich hierna jarenlang, ongestoord aan [naam 1] vergrepen en ook bij haar grote schade aangericht. De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld. De rechtbank stelt verder vast dat de feiten langere tijd geleden zijn gepleegd.
Pro Justitia Rapportage
De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 22 december 2020, opgemaakt door klinisch psycholoog drs. F.M. Vuister. Uit de rapportage komt naar voren dat de verdachte lijdt aan meerdere stoornissen, waaronder een stoornis in cannabisgebruik. Er was ten tijde van het ten laste gelegde geen sprake van een parafiele stoornis bij verdachte, maar wel van een grote hoeveelheid aan psychosociale problemen. De psycholoog adviseert de ten laste gelegde feiten geheel aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog acht het recidiverisico matig. De eenzaamheid van verdachte, het ontbreken van een sociaal netwerk en daarnaast het forse cannabisgebruik zijn factoren die in de toekomst het recidiverisico op een mogelijk seksueel gekleurd delict zouden kunnen verhoren. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging stelt, geen aanleiding om de deskundigheid van de psycholoog in twijfel te trekken en neemt de conclusies van de psycholoog dan ook over.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegende en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Zij veroordeelt verdachte dan ook tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
Maatregel
De rechtbank zal tevens aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten. Deze maatregel behelst een contactverbod ten aanzien van de slachtoffers [naam 2] en [naam 1] . Met dit verbod beoogt de rechtbank dat de slachtoffers de rust in hun levens terug krijgen. Dit verbod geldt voor de duur van vijf jaren. Voor iedere keer dat verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van twee weken, met dien verstande dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Voorts zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel bevelen, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend jegens de slachtoffers zal gedragen, gelet op hetgeen naar voren is gebracht in de slachtofferverklaringen. De slachtoffers moeten zich veilig kunnen voelen in hun (woon)omgeving. De op te leggen maatregel beoogt daarmee (mede) de voorwaarden voor te creëren.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 5.062,44, waarvan € 62,44 ter zake van materiele schade en € 5.000,- ter zake van immateriële schade.
Materiele schade
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 62,44, bestaande uit telefoonkosten en twee keer reiskosten tussen ‘s-Gravenpolder en Middelburg, een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, door de verdediging niet betwist en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde door de onder een en twee bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gebleken is dat € 10.000,00 reeds aan de benadeelde partij is vergoed door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, waardoor zij in de onderhavige procedure het resterende bedrag van
€ 5.000,00 vordert. Gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij, zoals mede is gevolgd uit de slachtofferverklaring, en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade van de gevorderde € 5.000,00 toewijsbaar, zodat de vordering tot dit bedrag (dus geheel) zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 18 januari 2008.
7.2
De benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 15.068,90, waarvan € 68,90 ter zake van materiele schade en € 15.000,- ter zake van immateriële schade.
Materiele schade
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 68,90, bestaande uit vier keer de reiskosten tussen ‘s-Gravenpolder en Middelburg, een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt, door de verdediging niet betwist en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde door het onder drie bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij, zoals mede is gevolgd uit de slachtofferverklaring, en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade van € 15.000,00 toewijsbaar, zodat de vordering tot dit bedrag (dus geheel) zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 6 november 1997.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 244, 245 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
feit 2:met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
feit 3:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 2] , geboren op [geboortedag] 1986, en [naam 1] , geboren op [geboortedag] 1993;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
- bepaalt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partijen
[naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 5.062,44, waarvan € 62,44 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 januari 2008 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feiten 1 en 2), € 5.062,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 januari 2008 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 15.068,90, waarvan € 68,90 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 november 1997 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 3), € 15.068,90 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 november 1997 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 110 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op met onmiddelijke ingang de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 mei 2021.
Mr. Kempen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
feit 1
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 8 september
1998 tot 22 november 2005 te Axel en/of Den Haag, in elk geval in Nederland,
met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[naam 1] (geboren [geboortedag] 1993), die toen de leeftijd van twaalf jaren
nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit
of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1]
, hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal
- zijn penis in de vagina/tussen de schaamlippen van die [naam 1]
geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina/tussen de schaamlippen van die [naam 1]
geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [naam 1] geduwd/gebracht;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
feit 2
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 22 november
2005 tot 18 januari 2008 te Axel, gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland,
met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[naam 1] die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte, meermalen, althans
eenmaal
- zijn penis in de vagina/tussen de schaamlippen van die [naam 1]
geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina/tussen de schaamlippen van die [naam 1]
geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [naam 1] geduwd/gebracht;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
feit 3
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 1997
tot en met 6 november 1997 te Terneuzen, in elk geval in Nederland,
met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[naam 2] (geboren [geboortedag] 1986), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog
niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2]
, hebbende verdachte, meermalen, althans eenmaal
- zijn penis in de vagina/tussen de schaamlippen van die [naam 2]
geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina/tussen de schaamlippen van die [naam 2]
geduwd/gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [naam 2] geduwd/gebracht;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )