ECLI:NL:RBZWB:2021:2393

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20/8588
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar en herstelverzuimtermijn in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin was vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan. Het bezwaar van de eiser werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaar ontbraken en de herstelverzuimtermijn zou zijn verstreken.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat de herstelverzuimtermijn twee weken bedroeg. In een eerdere brief was aan de eiser een termijn van vier weken geboden om de gronden van bezwaar in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de termijn van vier weken nog niet was verstreken ten tijde van het bestreden besluit, waardoor de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar onterecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/8588

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 26 oktober 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Bij besluit van 25 oktober 2019 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft. Op 3 augustus 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. In het bezwaarschrift van eiser ontbreken de gronden van het bezwaar.
3. Verweerder heeft op 8 oktober 2020 bij brief bevestigd dat het bezwaarschrift is ontvangen. Ook heeft verweerder in deze brief vastgesteld dat de gronden van het bezwaar ontbreken. Verweerder heeft daarom een herstelverzuimtermijn van vier weken aan eiser geboden om alsnog gronden van bezwaar in te dienen. Deze termijn is afgelopen op 5 november 2020.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en gesteld dat de herstelverzuimtermijn van twee weken was verlopen.
5. Eiser voert daartegen aan dat verweerder heeft miskend dat er een herstelverzuimtermijn van vier weken is geboden en dat het bestreden besluit is genomen vóór afloop van deze termijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In de brief van verweerder van 8 oktober 2020 staat dat de termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar vier weken bedraagt. In het bestreden besluit is verweerder dan ook ten onrechte uitgegaan van een herstelverzuimtermijn van twee weken. Ten tijde van het bestreden besluit was er nog geen termijn van vier weken sinds 8 oktober 2020 verstreken. Daarom heeft verweerder niet kunnen besluiten tot niet-ontvankelijkheid. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze wordt op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van de wegingsfactor 1 omdat eiser slechts een evidente vergissing onder de aandacht heeft hoeven brengen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1479).
8. Overigens wijst de rechtbank er op dat het in deze zaak betaalde griffierecht van € 178,- door verweerder aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 267,- (tweehonderdzevenenzestig euro) te betalen aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- (honderdachtenzeventig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.