ECLI:NL:RBZWB:2021:237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
02-045909-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Breeman
  • mr. Diepenhorst
  • mr. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 10 december 2018 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de afrit van de A16 ter hoogte van de Backer en Ruebweg in Breda. Verdachte, bestuurder van een BMW, botste met hoge snelheid op een stilstaande Renault, waarbij beide inzittenden van de Renault om het leven kwamen. De rechtbank oordeelde dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW) door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Tijdens de zitting op 11 januari 2021 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat verdachte met een snelheid tussen de 166 en 171 km/u had gereden en dat er geen bewijs was voor verontschuldigbare onmacht. De verdediging betoogde dat verdachte niet schuldig was, omdat hij mogelijk een black-out had gehad en niet eerder een dergelijke ervaring had gehad. De rechtbank concludeerde dat er geen medische gronden waren die verontschuldigbare onmacht aannemelijk maakten. Verdachte werd schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 6 WVW en kreeg een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn hoge leeftijd en de gevolgen van het ongeval voor hem.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/045909-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1938 te [Geboorteland]
wonende aan [Adres]
raadsman mr. Arts, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] om het leven zijn gekomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden door met een zeer hoge snelheid achter op de stilstaande Renault te rijden, waardoor [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] zijn komen te overlijden. Dat verdachte in verontschuldigbare onmacht verkeerde, waaruit zou volgen dat van schuld niet kan worden gesproken, is niet gebleken. De officier van justitie heeft onderzoek willen doen of een eventueel opspelende hartritmestoornis de oorzaak is geweest van het rijgedrag van verdachte, maar voor een dergelijk onderzoek heeft verdachte geen toestemming gegeven. Een schulduitsluitingsgrond is derhalve niet aannemelijk geworden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Op basis van de feitelijke bevindingen en het ontbreken van concrete aanwijzingen van (bewuste) schuld (zoals alcohol of telefoongebruik) is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een afdoende mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). In deze zaak is daarnaast sprake van een situatie van verontschuldigbare onmacht. Evident is dat verdachte is weggevallen (syncope). Verdachte heeft zich gedragen als een normale verantwoordelijke verkeersdeelnemer. Hij voelde zich fit en er waren geen aanwijzingen dat hij zou kunnen wegraken. Verdachte heeft niet eerder een black-out gehad achter het stuur en kon er dus niet op berekend zijn dat de black-out plotseling en onverhoeds zou voorvallen, waardoor geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 10 december 2018 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de afrit van de A16 ter hoogte van de Backer en Ruebweg in Breda. Verdachte is met zijn personenauto (BMW) tegen een daar stilstaande auto (Renault) aangebotst. Als gevolg daarvan zijn beide inzittenden van die auto, [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] , om het leven gekomen.
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Of sprake is van een dergelijke schuld hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat er kort gezegd om of het gedrag van verdachte substantieel afwijkt van het gedrag van een voorzichtige verkeersdeelnemer. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de boordcomputer in de auto van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het ongeval veel te hard heeft gereden, namelijk tussen 166 en 171 km/u. Uit de getuigenverklaringen en het technisch onderzoek leidt de rechtbank af dat verdachte vier keer tegen de vangrail is gebotst, zowel aan de rechterkant als aan de linkerkant, voordat hij met een veel te hoge snelheid op de stilstaande auto is gereden.
In het bloed van verdachte zijn geen middelen aangetroffen die de rijvaardigheid van verdachte zouden kunnen hebben beïnvloed.
Op basis van deze feiten kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment de macht over het stuur is verloren. Hij heeft de controle niet meer teruggevonden en heeft aan beide zijden van de snelweg de vangrail geraakt. Hij heeft in ernstige mate de maximum snelheid overtreden door met 166 tot 171 km/u de afrit op te rijden en is vervolgens op de voor de verkeerslichten stilstaande Renault gebotst.
Gelet hierop staat vast dat verdachte het ongeval heeft veroorzaakt en is de rechtbank van oordeel dat verdachte - in beginsel - schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Dit kan in dit geval anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat van schuld in die zin niet kan worden gesproken. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn doordat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, zoals door de verdediging is aangevoerd.
De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is geworden door welke oorzaak verdachte de macht over het stuur heeft verloren. Verdachte heeft verklaard dat hij hartpatiënt is en mogelijk een black-out heeft gehad. Voorts heeft hij verklaard dat hij last heeft gehad van hartritmestoornissen, maar dat hij daaraan geopereerd is en dat daarna alles goed was. Ten slotte heeft verdachte aangegeven geen verklaring te hebben voor een eventuele black-out nu hij zich op die dag fit voelde.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het voorgaande niet aannemelijk geworden dat een medische aandoening, zoals een opspelende hartritmestoornis, de oorzaak is geweest van het rijgedrag van verdachte. De officier van justitie heeft op dit punt nader onderzoek willen doen, door medische gegevens van verdachte op te vragen bij de behandelende artsen, maar verdachte heeft hiervoor - zonder overtuigende reden - geen toestemming gegeven. Daarmee is onderzoek naar de oorzaak feitelijk onmogelijk gemaakt. De rechtbank overweegt dat het aan verdachte is om zijn standpunt te onderbouwen en die onderbouwing ontbreekt in dit dossier.
Hieruit leidt de rechtbank af dat er geen medische gronden zijn die een verontschuldigbare onmacht aannemelijk maken. Evenmin bevinden zich in het dossier aanwijzingen waaruit de aannemelijkheid van de door de verdediging geopperde black-out blijkt. De enkele vaststelling dat verdachte de macht over het stuur heeft verloren is onvoldoende om van verontschuldigbare onmacht te spreken. Het verliezen van die macht impliceert namelijk nog niet dat verdachte daarin geen verwijt kan worden gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gestelde verontschuldigbare onmacht niet aannemelijk geworden. Het verweer van de verdediging zal dan ook worden verworpen.
Mate van schuld
De omstandigheden dat verdachte de macht over het stuur is kwijtgeraakt waardoor hij aan beide zijden van de snelweg de vangrail heeft geraakt en het feit dat hij de maximum snelheid ernstig heeft overschreden waardoor hij op de stilstaande Renault is gebotst, leiden de rechtbank tot het oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De vaststelling dat verdachte de macht over het stuur is kwijtgeraakt acht de rechtbank passend bij deze laagste gradatie van schuld in de zin van de WVW.
Conclusie
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de WVW, in die zin dat er sprake is van schuld doordat verdachte zich als verkeersdeelnemer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 december 2018 te Prinsenbeek, in de gemeente Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (BMW met kenteken [Kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig, met zeer hoge snelheid, te weten een snelheid van ongeveer 166 kilometer per uur tot ongeveer 171 kilometer per uur, te rijden en de door hem, verdachte bestuurde personenauto niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze weg vrij was waardoor hij achterop een op de afrit 17 van de A16 (Breda Noord) (nagenoeg) stilstaand voertuig (Renault Modus met kenteken [Kenteken 2] ) is gereden, waardoor twee inzittenden van die Renault, te weten: [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] zijn komen te overlijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast verzoekt de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor drie jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en om die reden geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 10 december 2018 een ernstig ongeval veroorzaakt, waarbij hij met zeer hoge snelheid (ongeveer 170 km per uur) op een afrit van de A16 achterop een andere auto is gereden. Die auto vloog daardoor in brand en de twee vrouwen in die auto, [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] , zijn daarbij omgekomen.
Door dit tragische ongeval zijn twee vrouwen in de bloei van hun leven op een vreselijke manier om het leven gekomen. Hun partner en familie zijn achtergebleven met een enorm verdriet en pijn, zoals ook is gebleken uit de indringende verklaringen van de nabestaanden op de zitting.
Maar meer dan twee jaar na dato worstelen zij ook nog steeds met de vraag: hoe heeft dit kunnen gebeuren? De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij niet heeft willen meewerken aan het opvragen van nadere informatie over zijn medische situatie ten tijde van het ongeval, wat mogelijk een antwoord had kunnen geven op die vraag.
Bij de bepaling van de straf stelt de rechtbank voorop dat verdachte niet de opzet heeft gehad om een dergelijk tragisch ongeval te veroorzaken, maar hij heeft wel schuld aan de dood van twee vrouwen en daarvoor dient hij een passende straf te krijgen.
Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals zijn blanco strafblad, maar vooral ook zijn hoge leeftijd en de gevolgen die het ongeval voor hem heeft gehad. Hij moet immers leren leven met de wetenschap dat twee vrouwen door zijn schuld zijn omgekomen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij daarvoor psychische hulp heeft gezocht. Bovendien durft hij sindsdien geen auto meer te rijden en heeft hij zijn rijbewijs ingeleverd.
Zoals hiervoor is overwogen gaat de rechtbank uit van een lagere gradatie van schuld dan de officier van justitie, namelijk aanmerkelijke schuld in plaats van ernstige schuld. Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS is het uitgangspunt hierbij een werkstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank een werkstraf van 120 uur in dit geval passend. De rechtbank ziet geen reden om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals de officier van justitie heeft geëist. Wel vindt de rechtbank het van belang dat verdachte, voor het geval hij terugkomt op zijn besluit om zijn rijbewijs in te leveren, niet opnieuw als bestuurder aan het verkeer gaat deelnemen. Daarom wordt ook een rijontzegging opgelegd van 2 jaar.

7.De benadeelde partijen

7.1
Ontvankelijkheid benadeelde partij [Naam 1]
Door [Naam 2] (moeder van slachtoffer [Slachtoffer 2] ) is een schriftelijke vordering tot schadevergoeding ingediend, mede namens de broer en zussen van het slachtoffer, maar zonder hun handtekeningen. Ter zitting hebben [Naam 3] en [Naam 4] bevestigd dat zij een vordering als benadeelde partij indienen. De andere zus, [Naam 1] , was niet aanwezig. De rechtbank heeft, met instemming van de officier van justitie en de raadsman, de gelegenheid geboden alsnog binnen enkele dagen een schriftelijke bevestiging van de vordering van [Naam 1] in te zenden. De rechtbank en het Openbaar Ministerie hebben echter niets ontvangen, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.2
De overige benadeelde partijen
De benadeelde partij [Naam 5] vordert een schadevergoeding van € 7.500,-.
De benadeelde partij [Naam 6] vordert een schadevergoeding van € 20.000,-.
De benadeelde partij [Naam 2] vordert een schadevergoeding van € 20.000,-.
De benadeelde partij [Naam 3] vordert een schadevergoeding van € 17.500,-.
De benadeelde partij [Naam 4] vordert een schadevergoeding van € 17.500,-.
Schadevergoeding binnen het strafproces
De mogelijkheid om in een strafproces schade te vergoeden is beperkt. In artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit. In beginsel geldt dit dus alleen voor het slachtoffer van het strafbare feit zelf.
Daarnaast is in een beperkt aantal gevallen ook voor anderen schadevergoeding mogelijk binnen het strafproces. Zo kunnen nabestaanden van iemand die door een strafbaar feit is overleden voor een beperkt aantal kosten schadevergoeding vorderen in het strafproces en bestaat ook de mogelijkheid van vergoeding van zogenaamde shockschade.
Omdat het ongeval in 2018 plaatsvond is het in deze zaak niet mogelijk om zogenaamde affectieschade te vorderen. Dat is namelijk pas mogelijk vanaf 1 januari 2019.
In deze zaak gaat het bij alle benadeelde partijen om nabestaanden die schadevergoeding vorderen omdat zij stellen dat sprake is van shockschade door het overlijden van hun naaste bij het ongeval.
Shockschade
Volgens vaste jurisprudentie kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het feit, of (ii) de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok moet vervolgens geestelijk letsel (in de regel een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) zijn voortgevloeid. Dit zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe en affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het gepleegde feit is gedood of verwond.
In deze zaak staat niet ter discussie dat alle benadeelde partijen een nauwe en affectieve relatie hadden met hun overleden partner, dochter of zus. Maar naar het oordeel van de rechtbank staat bij geen van de benadeelde partijen voldoende vast dat wordt voldaan aan de andere vereisten voor vergoeding van shockschade.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen [Naam 6] , [Naam 2] , [Naam 3] en [Naam 4] (zowel schriftelijk als op de zitting) blijkt dat het met name gaat om - kort gezegd - verdriet, pijn en verlies aan levensvreugd door het overlijden. Dat is feitelijk geen shockschade, maar affectieschade. Dat blijkt ook min of meer uit de gevorderde bedragen, die gelijk zijn aan de bedragen die sinds 2019 gelden voor affectieschade. Bovendien is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Dit laatste geldt ook voor de benadeelde partij [Naam 5] . Uit de onderbouwing en de daarbij overgelegde stukken blijkt wel dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (een posttraumatische stressstoornis). Maar, mede gelet op de betwisting van de vordering door de verdediging, staat naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende vast dat dit geestelijke letsel het rechtstreekse gevolg is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ongeval.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat voor de benadeelde partijen [Naam 6] , [Naam 2] , [Naam 3] , [Naam 4] en [Naam 5] geldt dat nader onderzoek nodig zou zijn en dat de behandeling van hun vordering daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zij zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en kunnen hun vordering aanbrengen bij de civiele rechter.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[Naam 1] niet-ontvankelijkin haar vordering;
- verklaart de benadeelde partijen
[Naam 5] , [Naam 6] , [Naam 2],
[Naam 3]en
[Naam 4] niet-ontvankelijkin hun vorderingen en bepaalt dat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Diepenhorst en mr. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van De Klerk-van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2021.
De griffier en mr. Bos zijn verhinderd om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 10 december 2018 te Prinsenbeek, in de gemeente Breda, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (BMW met kenteken [Kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A16 (komende uit de richting van Etten-Leur), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met zeer hoge snelheid, te weten: een snelheid van ongeveer 166 kilometer per uur tot ongeveer 171 kilometer per uur, in elk geval met een in ernstige mate overschrijding van de op dat moment ter plaatse geldende maximumsnelheid, althans met een hogere dan de ter plaatse toegestane snelheid, in elk geval met een gegeven de verkeerssituatie en omstandigheden (veel) te hoge snelheid te rijden en/of de door hem, verdachte bestuurde personenauto niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte de weg kon overzien en/of waarover deze weg vrij was waardoor hij, verdachte achterop een op de afrit 17 van de A16 (Breda Noord) (nagenoeg) stilstaand voertuig (Renault Modus met kenteken [Kenteken 2] ) is gereden, waardoor twee inzittenden van die Renault, te weten: [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] zijn komen te overlijden;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2018290706 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 146.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina 15-21 voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 10 december 2018, omstreeks 13:45 uur kregen wij het verzoek een forensisch onderzoek in te stellen op het kruispunt Backer en Ruebweg, en de oostelijk van de autosnelweg A16 gelegen af- en toerit 17 (Prinsenbeek).
Aldaar had een verkeersongeval plaatsgevonden tussen twee personenauto's, waarbij één van de personenauto's direct na de botsing vlam had gevat en volledig was uitgebrand. In deze personenauto zouden nog twee overleden personen zitten.
Wij zagen dat het verkeersongeval had plaatsgevonden op het kruispunt van afrit 17 (Breda Noord), van de linker rijbaan van de rijksweg A16, de Backer en Ruebweg en de toerit van de linker rijbaan van de rijksweg A16.
Wij zagen op het kruisingsvlak, op de noordelijke rijbaan van de Backer en Ruebweg, een personenauto van het merk BMW, type 3201, rood van kleur, voorzien van het kenteken [Kenteken 1] , met recent gevormde aanrijdingschade staan.
Wij zagen op de toerit van de linker rijbaan van de rijksweg A16, komende vanaf de Backer en Ruebweg een volledig uitgebrand voertuig, afgedekt met een zwart zeil staan. Wij zagen dat op de voorzijde van het uitgebrande voertuig een kentekenplaat met [Kenteken 2] gemonteerd zat. Wij stelden vast dat het een personenauto van het merk Renault, type Modus betrof.
Op ons verzoek heeft de weginspecteur van Rijkswaterstaat een onderzoek ingesteld. Deze heeft op meerdere plaatsen op de hoofdrijbaan van de rijksweg A16 recente schade aan de vangrails aangetroffen.
Door ons werd een nader onderzoek ingesteld aan de BMW. Door ons werden de boordcomputer "Zentral Gateway Module"(ZGM) en het navigatiesysteem van dit voertuig veiliggesteld.
De boordcomputer (ZGM) werd op 20 december 2018 bij het NFI aangeboden, ter uitlezing. Op 17 januari 2019 ontvingen wij een brief met daarin het resultaat van het onderzoek aan de boordcomputer:
"Bij seconde 86651422 is een storingsindicatie van de airbagregeleenheid (ACSM) met storingscode 930AB6. Die storingscode is eigenlijk een melding, dat de airbag-regeleenheid een botsing heeft waargenomen. Bij de betreffende seconde is (onder
andere) een laagste snelheid geregistreerd van 166 km/u een de hoogste snelheid van 171,1 km/u. Volgens die registratie was de bijbehorende kilometerstand 55338 km, de datumtijd 13:25:33 op 10 december 2018 en was de auto ongeveer 12 minuten eerder gestart." Tevens was in de vermeldde tabel zichtbaar dat, 25 seconden voor deze botsing, bij een kilometerstand van 55337, een aantal (in totaal 4) aanrijdingen hadden plaats gevonden. Dit was passend bij de aanrijdingen met de vangrail op de hoofdrijbaan van de A16.
Aan de hand van de schades aan de betreffende voertuigen werden op dinsdag 18 december 2018, in de afgesloten ruimte van [Naam 7] , de voertuigen tegen elkaar geplaatst. Uit deze schade inpassing bleek ons hoe de stand van de voertuigen ten opzicht van elkaar waarschijnlijk was geweest tijdens de botsing. Wij stelden vast dat de voorzijde van de BMW, in botsing was geweest met de achterzijde van de Renault. Wij stelden vast dat deze schade-inpassing, in combinatie met de aangetroffen sporen op de plaats van het ongeval, passend waren bij het scenario dat de BMW op de meest rechter voorsorteerstrook met de voorzijde, tegen de stilstaande, of nagenoeg stilstaande Renault was gebotst.
ToedrachtUit de door ons aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen, kan de volgende vermoedelijke toedracht worden geconcludeerd:
OorzaakTen aanzien van de door ons onderzochte hypothese mens stelden wij vast dat:
- de bestuurder van de BMW had gereden met een snelheid van minimaal 166 km/h en maximaal 171,1 km/h, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 130 km/h;
- de bestuurder van de BMW zijn voertuig niet tijdig tot stilstand had gebracht, binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was;
- de bestuurder van de BMW heeft niet onder invloed van een stof gereden, die de rijvaardigheid beïnvloed;
- de bestuurster van de Renault zeer waarschijnlijk heeft stilgestaan voor de stopstreep van de rechter voorsorteerstrook, terwijl het verkeerslicht voor die richting rood licht uitstraalde.
Ten aanzien van de door ons onderzochte hypothese voertuig stelden wij vast dat:
- tijdens het voertuigonderzoek zover mogelijk, waarneembaar en gerelateerd aan dit ongeval, geen gebreken c.q. omstandigheden aan de voertuigen geconstateerd werden, die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Ten aanzien van de door ons onderzochte hypothese omgeving stelden wij vast dat, ten aanzien van de weg, het wegdek, de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen en de wegbeheerder, geen omstandigheden geconstateerd werden die het ongeval veroorzaakt, of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
GevolgenAls gevolg van de botsing tussen de BMW en de Renault was de brandstoftank van de Renault gescheurd, waardoor de brandstof en de brandstofdamp uit de tank konden stromen. Door het glijden over de rijbaan en de daarbij vrijkomende vonken, had de brandstof vlam gevat en was de Renault volledig uitgebrand. Ten gevolge van de brand waren beide inzittenden van de Renault volledig verbrand en ter plaatse overleden.
12.2
Het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, pagina 47 voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Na bluswerkzaamheden werd waargenomen dat op de voorstoelen van de Renault twee lichamen lagen die geheel door het vuur waren aangetast.
Uit tactisch onderzoek kwam vast te staan dat de vermoedelijke slachtoffers betroffen: [Slachtoffer 2] , (bestuurster) en [Slachtoffer 1] (bijrijdster)
De slachtoffers zijn zeer waarschijnlijk overleden ten gevolge van verbranding. Andere verwondingen die tot de dood hebben kunnen leiden konden niet (goed) meer worden vastgesteld.
ConclusieOp basis van hetgeen door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat de genoemde personen niet op natuurlijke wijze zijn overleden als gevolg van een verkeersongeval.
12.3
Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 8] , pagina 101-102 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wilde de afrit Prinsenbeek nemen. Daar zag ik een rode BMW rijden naast een vrachtauto. Ik reed recht achter de BMW. Ik zag dat hij ineens moest corrigeren.
Ik keek in mijn spiegel om de afrit op te gaan. Op dat moment zie ik de BMW met de snelheid waarmee hij reed ineens naar rechts toe schieten. Ik zag dat hij tegen de vangrail aan kwam. Dit was net daar waar de afrit naar Prinsenbeek begon.
Op het moment dat ik op bellen wilde drukken keek ik nog een keer in mijn spiegel. Ineens zag ik die BMW op de rechtse rijstrook richting de vangrail rijden aan de linkerkant van de rijbaan. Ik bedoel daarmee de vangrail die tussen de twee rijbanen van de snelweg in ligt. Ik denk dat zijn snelheid toen dik tegen de 80 km/u aan zat. Ik zag in mijn spiegel dat hij tegen de vangrail aan kwam. Ik zag dat hij mij ineens voorbij schoot. Ik zag dat hij niet echt tot stilstand is gekomen bij de vangrail. Ik zag hem met hoge snelheid mij ineens voorbij komen. Ik schat zijn snelheid op dat moment op zeker 100 km/u.
Ik ben toen de afrit van Prinsenbeek naar boven gereden. Ik zag dat de auto waar de BMW tegen aan was geklapt in brand stond.
12.4
Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 9] , pagina 97 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 december 2018, omstreeks 13.25 uur, stond ik voor de verkeerslichten op de Backer en Ruebweg in Breda. Ineens zag ik een zwarte auto voorbij schuiven over de middenberm en deze vloog vervolgens tegen de vangrail van de oprit naar de A16 richting Rotterdam. Het voertuig vloog gelijk in brand. Vlak na het zwarte voertuig volgde een rood voertuig, ook door de middenberm en deze eindigde tegen een paal op een paar meter van de zwarte auto.
12.5
Het proces-verbaal verhoor getuige [Naam 10] pagina 104-105 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de rode auto van de vluchtstrook in één keer naar de linker rijstrook ging. Ik denk dat de snelheid ongeveer 100 kilometer per uur was. Ik zag dat de rode auto ongeveer twee of drie keer, met de bestuurderszijde, tegen de betonnen rand aan reed. Ik zag dat er verder geen overig verkeer reed.
Ik zag, nadat de rode auto de betonnen rand op rijstrook één een aantal keer had geraakt, met dezelfde snelheid in één keer richting de vluchtstrook reed. Ik zag dat hij hierna nog minimaal één keer de betonnen wand raakte. Ik zag dat hij vervolgens onder de tunnel, naar boven reed. Dit was afslag Breda- Noord/ Prinsenbeek.