ECLI:NL:RBZWB:2021:2362

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1449 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) in de vorm van zorg in natura (ZIN)

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Het college had op 2 maart 2021 aan de verzoeker individuele begeleiding toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) in de vorm van zorg in natura (ZIN) voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2022. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat hij de beslissing op bezwaar niet kon afwachten, gezien de onrust en stress die de situatie met zich meebracht.

Tijdens de zitting op 3 mei 2021 is de zaak behandeld. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij begeleiding nodig heeft op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren en dat de zorg die hij momenteel ontvangt formeel niet aan hem is toegekend. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker nog steeds zorg ontvangt van zijn zorgverlener, ondanks dat er tijdelijk geen vergoeding van het college tegenover staat. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is gebleken dat het voor verzoeker onevenredig bezwaarlijk zou zijn om de beslissing op bezwaar af te wachten.

De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1449 WMO

uitspraak van 7 mei 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] (verzoeker), te [woonplaats] ,

gemachtigde: mr. C. Van der Ent,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 2 maart 2021 (bestreden besluit), waarin aan hem individuele begeleiding is toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot dit besluit.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 3 mei 2021. Namens eiser is zorgverlener [naam zorgverlener] van [naam stichting] verschenen, bijgestaan door [naam kantoorgenoot gemachtigde] , kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1. Verzoeker heeft op 30 oktober 2020 een aanvraag ingediend op grond van de Wmo. Hij stelt dat hij begeleiding nodig heeft op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren, die is gericht op het functioneren in dagelijkse leefsituaties en het hebben van een gezond sociaal netwerk.
In het bestreden besluit heeft het college aan verzoeker individuele begeleiding toegekend voor de periode van 1 maart 2021 tot en met 28 februari 2022, in de vorm van zorg in natura (ZIN) met een omvang van 3 uur per week. In het besluit is opgenomen dat het niet is toegestaan om begeleiding middels een persoonsgebonden budget (pgb) af te nemen, onder verwijzing naar een eerder besluit van 30 oktober 2020. Hierin is opgenomen dat eiser moet worden begeleid door een gespecialiseerde zorgaanbieder die aantoonbare ervaring heeft op het gebied van verslavingszorg, en die in staat is om zorg aan te bieden in de vorm van ZIN. Het college heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat het bestreden besluit zo moet worden gelezen dat verzoeker ook begeleiding kan afnemen middels een pgb, mits de gekozen zorgverlener voldoet aan alle kwaliteitsvoorwaarden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot dit besluit.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening treffen wanneer onverwijlde spoed dat vereist. Daarvan is in dit geval sprake wanneer een acute medische noodsituatie het voor verzoeker onevenredig bezwaarlijk zou maken dat hij de beslissing op bezwaar af zou moeten wachten. De voorzieningenrechter benadrukt dat de rechtspraak met betrekking tot het spoedeisend belang strikt is.
3. Verzoeker heeft met betrekking tot het spoedeisend belang aangevoerd dat hij de beslissing op bezwaar niet kan afwachten, omdat de zorg die hij momenteel ontvangt formeel niet aan hem is toegekend. Hij stelt dat dit veel onrust, onzekerheid en stress veroorzaakt, wat een negatief effect heeft op de continuïteit van zijn zorg en emotionele stabiliteit. Omdat de stress psychische en lichamelijke klachten veroorzaakt meldt hij zich regelmatig ziek bij zijn dagbesteding, waarmee ook deze vorm van begeleiding in het geding komt.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in zijn situatie sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat verzoeker door de toekenning van begeleiding in het bestreden besluit niet is verstoken van zorg. Verzoeker heeft weliswaar toegelicht waarom hij in plaats van ZIN graag een pgb wil ontvangen en waarom hij de begeleiding van [naam zorgverlener] wil behouden, maar hij heeft niet onderbouwd dat het afnemen van zorg bij een andere zorgverlener voor hem niet mogelijk of passend is, of dat het gezien zijn medische situatie niet van hem mag worden gevergd dat hij (tijdelijk) zorg bij een andere zorgverlener afneemt. Bovendien blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat verzoeker nog steeds zorg ontvangt van [naam zorgverlener] , ondanks dat hier (tijdelijk) geen vergoeding van het college tegenover staat. Niet is gebleken dat deze situatie niet kan worden gecontinueerd totdat het college een beslissing op bezwaar heeft genomen. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het voor verzoeker onevenredig bezwaarlijk zou zijn de beslissing op bezwaar te moeten afwachten.
5. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 7 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.