ECLI:NL:RBZWB:2021:2315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
C/02/380501 / FA RK 20-6777
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2021 een tussenbeschikking gegeven in een ouderschapsconflict tussen de moeder en de vader van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader bepaald, ondanks het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om deze beslissing aan te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds eind december 2020 bij de vader woont en dat zij daar positieve ontwikkelingen doormaakt, terwijl er bij de moeder zorgen zijn over haar opvoedingsvaardigheden en de hechting van [minderjarige 1]. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de moeder tot verhuizing af te wijzen en het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf aan te houden voor zes maanden. De rechtbank heeft echter besloten dat het in het belang van [minderjarige 1] is om nu een beslissing te nemen, omdat wachten schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld voor de contacten tussen de moeder en [minderjarige 1], waarbij begeleiding van de GI is ingeschakeld. De rechtbank heeft alle andere verzoeken afgewezen en de verdere beslissing op het verzoek tot wijziging van de zorgregeling aangehouden tot 28 september 2021, in afwachting van de schriftelijke reacties van de partijen en de GI.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/380501 / FA RK 20-6777
datum uitspraak: 22 april 2021
beschikking betreffende vervangende toestemming verhuizing, wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten te Steenbergen,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J. Heijmann te Papendrecht.
Ouders van de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1]
,geboren te [geboorteplaats 1] op 9 september 2008;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op 30 juli 2005.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
-
Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven;
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van 7 januari 2021 en de daarin genoemde stukken;
- het rapport en advies van de Raad van 1 april 2021, voor het eerst ingekomen bij de griffie op 1 april 2021;
- de brief met bijlagen van de GI van 2 april 2021, ingekomen bij de griffie op 6 april 2021;
- het verweer van de vader, tevens houdende zelfstandig verzoek, per fax ingekomen bij de griffie op 7 april 2021;
- het faxbericht van de GI van 7 april 2021.
1.2
Gelet op de nauwe samenhang van deze procedure met de procedures die door de GI zijn gestart (bekend onder C/02/382769 / JE RK 21-397, C/02/382372 / JE RK 21-306 en C/02/383628 JE RK 21-589), zijn deze verzoeken gezamenlijk mondeling behandeld op 8 april 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was er een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad en een vertegenwoordigster namens de GI. In de zaken van de GI is bij aparte beschikking beslist.
1.3
Voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandeling is de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] gehoord.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij mondelinge beslissing van 24 december 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader verleend tot 8 mei 2021. Deze maatregel was noodzakelijk omdat er grote zorgen waren over [minderjarige 1] en haar afglijden in de thuissituatie bij de moeder. De verzoeken van de moeder en de vader in de onderhavige procedure zijn aangehouden om [minderjarige 1] eerst rust te bieden en nader onderzoek te doen naar het gedrag dat zij vertoont. Voor in de tussenliggende periode heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] bepaald, zoals vermeld in r.o. 4.3 van de beschikking. Aan de GI is gevraagd om uiterlijk een week voorafgaand aan de nieuwe mondelinge behandeling een schriftelijk verslag in te dienen over de ontwikkelingen in de situatie en de resultaten van de hulpverlening. Ook aan de Raad is gevraagd om een schriftelijk standpunt in te nemen.
2.2
De Raad heeft op 1 april 2021 een schriftelijk rapport en advies ingediend. Kort samengevat adviseert de Raad om het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de verhuizing, af te wijzen. De Raad adviseert het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] aan te houden voor zes maanden in afwachting van de hulpverlening die vanuit de ondertoezichtstelling ingezet zal worden.
2.3
In de tussentijd heeft de GI drie verzoeken ingediend, namelijk een verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] (JE RK 21-397), een verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI voor de inschrijving van [minderjarige 1] op een school (JE RK 21-306) en een verzoek om de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen (JE RK 21-589). Op 2 april 2021 heeft de GI vervolgens schriftelijk informatie gegeven over de stand van zaken in de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] . In deze brief heeft de GI zich ook uitgesproken over de verzoeken die in deze procedure voorliggen. Kort samengevat wil de GI de omgang van [minderjarige 1] die nu met de moeder plaatsvindt wijzigen naar een begeleide contactregeling. De GI sluit zich aan bij het advies van de Raad als het gaat om het verzoek van de moeder over de verhuizing en het verzoek van de vader over het wijzigen van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] . Voor nu verzoekt de GI echter wel een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij haar vader. Sinds de uithuisplaatsing bij de vader maakt zij een positieve ontwikkeling door en bij de vader thuis worden geen woedeaanvallen bij haar gezien, zoals deze bij de moeder thuis nog wel steeds voorkomen. Tot slot heeft de GI verklaard dat de hulpverlening nagenoeg stil is komen te liggen doordat de moeder niet wilt meewerken en zij niet kan/wil inzien dat de hulpverlening en de GI haar willen ondersteunen om de zorgen bij haar thuis weg te nemen.
2.4
De rechtbank heeft in de beschikking van 7 januari 2021 alleen definitief beslist op het subsidiaire verzoek van de moeder. In deze beschikking is namelijk het verzoek tot het gelasten van onderzoek naar ouderonthechting afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige regeling bepaald voor de contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] . Dit bekent dat op de volgende verzoeken nog niet is beslist:
de moeder verzoekt:
primair:de moeder vervangende toestemming te verlenen voor haar verhuizing met [minderjarige 1] naar Kootwijkerbroek en te bepalen dat de vader zijn medewerking dient te verlenen aan de inschrijving van [minderjarige 1] in de gemeentelijke basisadministratie van de nieuwe gemeente, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van [minderjarige 1] wenselijk voorkomt;
subsidiair:(naar de rechtbank begrijpt slechts in het geval de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader uitspreekt of het hoofdverblijf wijzigt)
tussen de moeder en [minderjarige 1] een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] ieder weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur tot en met zondagavond 17.00 uur bij de moeder zal zijn, dan wel éénmaal in de veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot en met zondagavond 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige 1] zal brengen en halen, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel een zorgregeling vast te stellen als de rechtbank in het belang van [minderjarige 1] wenselijk voorkomt.
De vader verzoekt, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming tot verhuizing af te wijzen;
- het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling af te wijzen;
- bij wijze van (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn.
Deze verzoeken zullen hieronder stapsgewijs worden beoordeeld.
2.5
Hoofdverblijfplaats [minderjarige 1]
2.5.1
Beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . Dit betekent dat zij belangrijke beslissingen voor en over [minderjarige 1] , samen moeten nemen. Als zij het niet eens zijn, dan kan de rechtbank een beslissing nemen (dit staat in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek). Een van de onderwerpen waarover de rechtbank kan beslissen is het hoofdverblijf van een minderjarige (dit staat in lid 2 onder b. van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal een beslissing nemen die zij het meest in het belang van de minderjarige vindt.
2.5.2
De Raad heeft de rechtbank het advies gegeven om nog niet te beslissen op het verzoek van de vader tot het wijzigen van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en deze beslissing voor een periode van negen maanden aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening die nog ingezet moet gaan worden in het kader van de ondertoezichtstelling. De Raad heeft daarbij geadviseerd om ook het verzoek van de GI om [minderjarige 1] van school te laten wisselen moet worden aangehouden. De rechtbank vindt het echter nodig dat er nu al wel een beslissing genomen wordt.
is een kwetsbaar meisje. Er is door Klaver4 een diagnostisch onderzoek gedaan naar [minderjarige 1] en haar gedrag. Er zou sprake kunnen zijn van een autismespectrumstoornis, maar er kan nog geen definitieve uitspraak worden gedaan over een eventuele diagnose. Er zijn wel grote zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Als de rechtbank kijkt naar alle stukken die in de dossiers zitten en de gesprekken die de rechter met [minderjarige 1] heeft gehad, dan heeft zij ook zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft bij de moeder thuis last van heftige woedeaanvallen en het is niet bekend hoe deze ontstaan. Verder is zij heel erg gesloten. Zij heeft weinig aansluiting bij leeftijdsgenootjes, zo blijkt uit de stukken. Het vermoeden bestaat dat zij heel erg klem zit tussen de beide ouders en dat zij hier veel last van heeft. Zij past zich extreem aan in de beide opvoedsituaties die erg uiteenlopen. Zij lijkt stil te staan en haar sociaal-emotionele ontwikkeling loopt ver achter bij die van haar leeftijdgenootjes. Zij moet uit deze klem-situatie gehaald worden zodat zij zich weer kan gaan ontwikkelen. Om deze reden is het erg belangrijk dat zij duidelijkheid krijgt over de vraag bij welke ouder zij haar hoofdverblijf zal hebben. Als hier een beslissing over genomen wordt dan kan er ook hulpverlening ingezet worden vanuit de gemeente van die ouder en in die woonomgeving. De rechtbank vindt dus dat [minderjarige 1] niet langer kan wachten op een beslissing. Wachten zou schadelijker zijn voor haar ontwikkeling dan nu de knoop doorhakken over haar toekomstperspectief en vanuit die beslissing hulpverlening inzetten voor [minderjarige 1] en de ouders, zodat zij de achterstand die zij in haar sociaal-emotionele ontwikkeling kan gaan inhalen.
2.5.3
Door [vertegenwoordiger van Klaver4] van Klaver4 wordt gezien dat [minderjarige 1] klem zit tussen haar beide ouders. [minderjarige 1] blijkt de werelden van haar ouders strikt te scheiden en zich extreem aan te passen aan wat de betreffende ouder wil horen. Dit lijkt met name het geval richting moeder. Het is een overlevingsmechanisme waar [minderjarige 1] zelf langzaamaan onder leek te bezwijken. Het wordt tijd dat zij de ruimte krijgt om haar eigen identiteit te gaan ontwikkelen. De rechtbank vindt het daarom het beste voor [minderjarige 1] als zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en zij zal uitleggen waarom.
Sinds eind december 2020 woont [minderjarige 1] bij de vader omdat het steeds slechter ging met [minderjarige 1] bij de moeder thuis. Waarom dit zo was, is nog steeds niet helemaal bekend. Wel is duidelijk geworden uit het onderzoek van Klaver4 dat [minderjarige 1] veilig gehecht is aan de vader. Vader geeft aan positief contact te hebben met [minderjarige 1] . Ook in de gezinsobservaties door Agathos komen geen aanwijzingen voor onveiligheid in de gezinssituatie van de vader naar voren. Ten aanzien van de moeder komen aanwijzingen van een gedesorganiseerde hechting naar voren. De opvoeder (moeder) is dan tegelijkertijd een bron van veiligheid en van angst. Er is sprake van een negatieve spiraal waardoor de ouder-kindrelatie steeds verder onder druk komt te staan, aldus Klaver4. De moeder doet erg haar best in de opvoeding van [minderjarige 1] en houdt veel van haar. Wel zijn er zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Zij heeft moeite om aan te sluiten bij wat [minderjarige 1] gezien haar leeftijd nodig heeft en nog nodig gaat hebben. [minderjarige 1] ervaart een sterke band met haar moeder, past zich aan en probeert haar moeder niet tekort te doen.
Sinds [minderjarige 1] bij de vader woont lijkt zij positieve stappen te zetten in haar ontwikkeling. Zij is vrolijk, meer ontspannen, heeft sociale contacten, groeit in haar zelfstandigheid en zij heeft geen last van woedeaanvallen bij de vader thuis. De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] deze positieve ontwikkeling kan doorzetten en kan groeien. Daarom zal de rechtbank beslissen dat [minderjarige 1] voortaan haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. Vanuit deze situatie kan er hulpverlening voor [minderjarige 1] ingezet worden om haar verder te helpen. Dit betekent niet dat [minderjarige 1] en de moeder geen goede band kunnen en mogen houden. Daarover zal de rechtbank verderop in deze beschikking meer vertellen.
2.6
Vervangende toestemming verhuizing
2.6.1
De moeder heeft een verzoek ingediend om met [minderjarige 1] te mogen verhuizen naar Kootwijkerbroek. De rechtbank zal dit verzoek van de moeder afwijzen. De reden hiervoor is dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader zal worden bepaald en de moeder daarom geen belang meer heeft bij haar verzoek.
2.6.2
De rechtbank wil de moeder herinneren aan de beschikking van 7 januari 2021. De rechtbank heeft toen een klemmend beroep op de moeder gedaan om haar verhuisplannen naar Kootwijkerbroek niet door te zetten, maar een woonplaats in de buurt van haar huidige woonplaats te zoeken of in de buurt van de woonplaats van de vader. De moeder heeft inmiddels een andere woning gevonden in [beoogde woonplaats] . De rechtbank vindt het positief dat de moeder voor nu heeft besloten om in de vertrouwde omgeving van [minderjarige 1] te blijven wonen. De moeder doet beide minderjarigen een groot cadeau door in de voor hen vertrouwde omgeving te blijven wonen of in de buurt van de vader te gaan wonen. Een verhuizing naar de Veluwe zou de situatie namelijk nog moeilijker maken.
2.7
Zorgregeling
2.7.1
De rechtbank heeft in de vorige beschikking (van 7 januari 2021) een voorlopige regeling vastgesteld voor de contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] . Zij heeft toen bepaald dat [minderjarige 1] op dezelfde dagen naar de moeder zal gaan als [minderjarige 2] , namelijk eens in de veertien dagen van vrijdagavond tot zaterdagavond. Ook heeft de rechtbank toen beslist dat er iedere dinsdag, donderdag en zaterdag (als [minderjarige 1] op zaterdag niet bij de moeder is) rond 16.00 uur/16.30 uur telefonisch contact zal zijn tussen de moeder en [minderjarige 1] . Er kon alleen een aanpassing van deze regeling zijn hierover overleg zou zijn met de GI en als iedereen het hiermee eens was.
2.7.2
De rechtbank heeft begrepen dat de GI op enig moment zelfstandig heeft bepaald dat de contactmomenten van [minderjarige 1] met haar moeder onder begeleiding moesten plaatsvinden. Dit verbaast de rechtbank zeer, aangezien de moeder het hier niet mee eens was en er geen beslissing van een (kinder)rechter is waarin staat bepaald dat die contacten onder begeleiding moeten plaatsvinden. De GI heeft hier dan ook niet de juiste stappen genomen.
Dat gezegd hebbende vindt de rechtbank het wel een goed idee dat er begeleiding zal komen voor een deel van de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft ook na de uithuisplaatsing nog steeds last van woedeaanvallen bij de moeder thuis. Dit is heel erg vervelend voor [minderjarige 1] , maar ook voor [minderjarige 2] . Ook hij heeft er last van als [minderjarige 1] woedeaanvallen heeft op de schaarse momenten dat ze samen zijn met de moeder. Ook heeft de rechtbank andere signalen over het gedrag van [minderjarige 1] gelezen in de stukken die zorgen oproepen. Als bezoekmomenten deels begeleid worden kan er hopelijk zicht verkregen worden op de situatie bij de moeder thuis en de reden waarom [minderjarige 1] zich op een bepaalde manier gedraagt. De rechtbank hoopt dat hierdoor informatie verkregen zal worden waardoor [minderjarige 1] geholpen kan worden. De rechtbank vindt het niet nodig dat de tijd die [minderjarige 1] en de moeder in de weekenden met elkaar doorbrengen verkort wordt. Zij missen elkaar en hebben een goede band. Het is belangrijk voor beiden dat zij deze band kunnen blijven onderhouden. De rechtbank zal bepalen dat de onbegeleide regeling die op 7 januari 2021 is vastgelegd als voorlopige regeling zal blijven doorlopen, maar dat er voorlopig op zaterdag twee uur begeleiding van Agathos of een soortgelijke organisatie zal aansluiten. Op deze manier hoeven [minderjarige 1] en de moeder niet beperkt te worden in het persoonlijk contact met elkaar, maar kan er wel zicht verkregen worden op de situatie bij de moeder thuis.
2.7.3
Wat betreft de telefonische contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] overweegt de rechtbank het volgende. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige 1] en de moeder beiden blij zijn met de telefonische contacten die zij met elkaar hebben op dinsdag en donderdag en op de zaterdagen dat [minderjarige 1] in [woonplaats 2] is. Wel duren de gesprekken soms wat lang voor [minderjarige 1] , zo heeft de begeleider van Agathos geconstateerd. Zoals door de rechtbank al hiervoor is beschreven is de hoop dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] weer
goed op gang komt nu zij bij de vader zal blijven wonen. De hoop is dat zij op haar nieuwe school vriendinnetjes zal krijgen en daar ook mee gaat afspreken. Die mogelijkheid moet ze ook op dinsdag en donderdag hebben. Zij moet zich op die dagen niet belemmerd voelen door de telefoonafspraak met haar moeder. Dat maakt dat de rechtbank de regeling van het bellen zal wijzigen en zal bepalen dat op dinsdag en donderdag er telefonisch contact zal zijn tussen de moeder en [minderjarige 1] na het avondeten, gedurende maximaal 20 minuten, waarbij [minderjarige 1] de moeder zal bellen. De telefonische afspraak op zaterdag kan blijven bestaan, maar ook dat gesprek moet niet te lang duren. Dat moet de moeder goed in de gaten houden. Op zaterdag blijft het initiatief bij de moeder liggen.
2.7.4
Omdat de begeleiding van Agathos ( of een andere organisatie) informatie zal opleveren en hopelijk meer zicht geeft en die begeleiding natuurlijk niet steeds door kan gaan, kan er naar het oordeel van de rechtbank nog geen definitieve contactregeling worden vastgesteld. Bovendien zal er nog meer hulpverlening worden ingezet voor [minderjarige 1] en beide ouders. Pas als die hulpverlening positieve resultaten heeft opgeleverd, wordt duidelijk welke contactregeling het meest in het belang van [minderjarige 1] moet worden geacht. De definitieve beslissing op het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal de rechtbank daarom aanhouden tot
28 september 2021 pro forma. Uiterlijk op deze datum verzoekt de rechtbank partijen om een schriftelijk standpunt in te nemen over het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Als er een nieuwe mondelinge behandeling nodig is dan zal er geprobeerd worden om de behandeling te combineren met het resterende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.

3.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat [minderjarige 1] voortaan haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben;
bepaalt, onder wijziging van de beschikkingen van 27 maart 2019 en 7 januari 2021, dat [minderjarige 1] en de moeder gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
  • eens in de veertien dagen van vrijdagavond tot zaterdagavond, waarbij er op zaterdag gedurende twee uur begeleiding van Agathos of een soortgelijke organisatie in de thuissituatie van de moeder aanwezig zal zijn;
  • iedere dinsdag en donderdag na het avondeten gedurende maximaal 20 minuten via de telefoon en op initiatief van [minderjarige 1] en op zaterdag (als [minderjarige 1] op zaterdag niet bij de moeder is) rond 16.00 uur/16.30 uur via de telefoon en op initiatief van de moeder;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek tot wijziging van de zorgregeling aan tot
28 september 2021 PRO FORMA,in afwachting van de schriftelijke reacties van (de advocaten van) beide partijen en de GI zoals vermeld in de beoordeling;
wijst alle andere verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. van Triest, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
KG
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.