ECLI:NL:RBZWB:2021:2294

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1774 VV mondeling
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van aanvraag maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 7 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat zijn aanvraag voor de maatwerkvoorziening had afgewezen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in afwachting van de beslissing op bezwaar niet zonder zorg kon blijven.

Tijdens de zitting op 7 mei 2021 in Breda, werd verzoeker vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. N. Roos, en een zorgcoördinator van de betrokken stichting. Het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening, maar dat het college de aanvraag had afgewezen op basis van de veronderstelling dat de kans op herstel het grootst zou zijn in Enschede. Dit werd door verzoeker betwist.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was om een voorlopige voorziening te treffen, gezien de financiële situatie van de stichting en de noodzaak voor verzoeker om zorg te blijven ontvangen. De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen om binnen een week € 12.000,- voor te financieren aan de stichting, om te voorkomen dat verzoeker zonder zorg kwam te zitten. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1774 WMO VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 7 mei 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. N. Roos,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 maart 2021 (bestreden besluit) van het college over de afwijzing van zijn aanvraag voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 mei 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam zorgcoördinator] (zorgcoördinator van Stichting [naam stichting] ). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen aan de ene kant het belang van verzoeker dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Niet in geschil is dat verzoeker in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen. Sinds 25 januari 2021 verblijft hij bij Stichting [naam stichting] in [plaatsnaam] (de Stichting), een voor verzoeker passende voorziening: ook dat is niet in geschil. Het college heeft verzoekers aanvraag echter afgewezen, omdat de kans op herstel het grootst zou zijn in centrumgemeente Enschede en niet duidelijk is of verzoeker terug zal keren naar Tilburg. Dit wordt door verzoeker betwist.
3. Ter zitting heeft het college verklaard dat zij de Commissie geschillen landelijke toegankelijkheid beschermd wonen en maatschappelijke opvang (de geschillencommissie) heeft gevraagd te bepalen welk college verantwoordelijk is voor de afgifte van de indicatie beschermd wonen en daarmee voor de financiering van het verblijf van eiser bij de Stichting: het college van Tilburg of dat van Enschede. De zaak zal op 25 mei 2021 door de geschillencommissie behandeld worden. Daarna zal uiterlijk binnen twee weken uitsluitsel volgen. Beide colleges hebben toegezegd dat zij zich bij het advies van de geschillencommissie zullen neerleggen.
4. Ter zitting heeft [naam zorgcoördinator] van de Stichting verklaard dat het verblijf van verzoeker ongeveer € 3.300,00 per maand kost. Dit wordt tot op heden voorgefinancierd, maar dat kan de Stichting niet heel lang (meer) volhouden; het betreft een kleine organisatie met beperkte middelen. Het is daarom van belang dat er snel duidelijkheid komt. Zij heeft verklaard dat de Stichting 31 mei 2021 als ultimatum heeft gesteld. Als er op die datum geen financiering is, zal verzoekers traject - hoe spijtig ook - beëindigd worden.
5. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het spoedeisend belang wordt aangenomen, omdat het niet aannemelijk is dat – als de geschillencommissie al voor 31 mei 2021 uitspraak zal doen – de financiering dan onmiddellijk rond zal zijn. Verzoeker verblijft inmiddels bijna vier maanden bij de Stichting, wat betekent dat de Stichting ongeveer € 12.000,- aan kosten heeft gemaakt voor verzoeker. Het college dient dit bedrag binnen één week voor te financieren aan de Stichting. Daarmee wordt voorkomen dat verzoeker tussen wal en schip valt en kan in afwachting van het oordeel van de geschillencommissie de continuïteit van de zorg door de Stichting worden geborgd. Indien de geschillencommissie Enschede aanwijst als de centrumgemeente die de kosten moet dragen, kan het college vragen het voorschot te vergoeden.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt het college tevens in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het college binnen één week € 12.000,- voorfinanciert aan Stichting [naam stichting] ;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 7 mei 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.