In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 7 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat zijn aanvraag voor de maatwerkvoorziening had afgewezen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in afwachting van de beslissing op bezwaar niet zonder zorg kon blijven.
Tijdens de zitting op 7 mei 2021 in Breda, werd verzoeker vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. N. Roos, en een zorgcoördinator van de betrokken stichting. Het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening, maar dat het college de aanvraag had afgewezen op basis van de veronderstelling dat de kans op herstel het grootst zou zijn in Enschede. Dit werd door verzoeker betwist.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was om een voorlopige voorziening te treffen, gezien de financiële situatie van de stichting en de noodzaak voor verzoeker om zorg te blijven ontvangen. De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen om binnen een week € 12.000,- voor te financieren aan de stichting, om te voorkomen dat verzoeker zonder zorg kwam te zitten. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.