Op 7 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV over de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres, die als verzorgende IG werkte, had een WIA-uitkering ontvangen vanwege arbeidsongeschiktheid door nek- en rugklachten. Het UWV had haar uitkering per 22 oktober 2020 beëindigd, omdat zij volgens hen minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV.
Tijdens de zitting op 6 november 2019 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. Reitsma. Na de zitting heeft de rechtbank een deskundige ingeschakeld om de medische situatie van eiseres te beoordelen. De deskundige kwam tot de conclusie dat er beperkingen waren, maar dat deze niet zo zwaar waren als door de primaire verzekeringsarts was aangenomen. De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat het UWV onvoldoende zorgvuldig had gehandeld bij de beëindiging van de uitkering.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag lagen, passend waren. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.