ECLI:NL:RBZWB:2021:2273

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging AOW-pensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de wijziging van het AOW-pensioen van de eiser. De Svb had op 23 september 2019 besloten om het AOW-pensioen van eiser te wijzigen naar de gehuwdennorm, wat resulteerde in een terugvordering van onverschuldigd betaalde AOW over de periode van mei tot en met september 2019. Eiser, geboren op 19 april 1949, ontving aanvankelijk een AOW-pensioen voor ongehuwden, maar de Svb concludeerde dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner, die in het buitenland woonde. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij recht had op de zogenoemde twee-woningenregeling, omdat zijn partner in Amerika een woning had en zij niet samenwoonden in Nederland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser en zijn partner op hetzelfde adres in Nederland stonden ingeschreven, waardoor de twee-woningenregeling niet van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat aan de voorwaarden voor deze regeling was voldaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde AOW bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5294 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats 1] , eiser

en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2019 (primair besluit I) heeft de Svb eisers AOW-pensioen met ingang van 1 mei 2019 gewijzigd in de gehuwdennorm (50% van het minimumloon).
In het afzonderlijke besluit van 23 september 2019 (primair besluit II) heeft de Svb het hierdoor onverschuldigd betaalde AOW-pensioen van eiser teruggevorderd over de periode mei 2019 tot en met september 2019 tot een bedrag van € 1.914,86 bruto.
In het besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. P.C.A. Buskens namens de Svb.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser, geboren op 19 april 1949, ontving van de Svb een AOW-pensioen voor een ongehuwde (70% van het minimumloon). Sinds 1 februari 2019 staat eiser in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres] . Tijdens een huisbezoek door medewerkers van de Svb op 31 januari 2019 en een loketbezoek van 18 februari 2019 heeft eiser zijn woon- en leefsituatie toegelicht. Hij heeft toen meegedeeld dat hij een partner heeft, [naam partner] , die in [naam woonplaats 2] (Amerika) woont en dat zij ongeveer 26 weken per jaar samen zijn in Nederland en in Amerika.
Op 16 april 2019 heeft de Svb eiser het formulier “onderzoek woonsituatie” toegezonden en hem verzocht dit voor 20 mei 2019 terug te sturen. Naar aanleiding van het formulier heeft eiser gebeld met een medewerker van de Svb om een toelichting te vragen. Afgesproken is dat eiser de lopende afbetalingsregeling zal continueren en dat nader onderzoek naar de leefsituatie niet nodig is.
Bij besluit van 17 mei 2019 heeft de Svb aan eiser bevestigd dat zijn AOW-pensioen niet wijzigt.
Vervolgens is de Svb gebleken dat [naam partner] sinds 2 april 2019 in de Brp staat ingeschreven op eisers woonadres en heeft de Svb de primaire besluiten genomen.
2. 2.
Het bestreden besluit.
De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner] op grond waarvan eiser recht heeft op een AOW-pensioen voor een gehuwde (50% van het minimumloon). [naam partner] heeft een verblijfsvergunning in verband met verblijf bij partner. Daarvoor is het nodig dat eiser met haar samenwoont. Deze keuze geldt dan ook bij de toepassing van de AOW. De Svb stelt verder dat de twee woningenregeling niet van toepassing is omdat [naam partner] geen huurcontract kan overleggen.
3.
Beroepsgronden.
Eiser voert aan dat de Svb aanvankelijk zijn uitkering ongemoeid liet na uitleg van zijn kant over zijn situatie. Eiser ging ervan uit dat alles goed was. Eiser wijst erop dat de verblijfsvergunning van [naam partner] al lang was afgegeven voordat zij zich bij hem liet inschrijven op het adres [adres] . Eiser blijft erbij dat hij in aanmerking komt voor de zogenoemde twee woningen regeling. [naam partner] heeft in Amerika een woning waarover zij te allen tijde kan beschikken. Het feit dat men in Amerika geen inwonersregistratie hanteert doet daar volgens eiser niet aan af. Tenslotte wijst eiser erop dat [naam partner] geen aanspraak heeft op een AOW-uitkering maar dat hij wel wordt gekort. Hij vind dat onterecht.
4.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
Op grond van het vierde lid is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Op grond van het zevende lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als bedoeld in het vierde en vijfde lid, aanhef, en het blijk geven zorg te dragen voor een ander als bedoeld in het vierde lid.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen door de Svb ingetrokken of herzien, wanneer degene aan wie het is toegekend ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Op grond van artikel 17a, eerste lid, onder a van de AOW herziet de Svb een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen.
Op grond van het tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Svb van de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan de Svb besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 49 van de AOW, voor zover van toepassing, zijn een pensioengerechtigde, zijn echtgenoot alsmede wettelijk vertegenwoordiger verplicht aan de Svb op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
De in artikel 1, zevende lid, van de AOW bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW (hierna: het Besluit).
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt een pensioengerechtigde die met een andere pensioengerechtigde of met een andere ongehuwde meerderjarige persoon, anders dan een bloedverwant in de eerste graad, zijn hoofdverblijf heeft in een woning voor de toepassing van artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet in ieder geval geacht niet met die pensioengerechtigde of die persoon zijn hoofdverblijf in die woning te hebben als ieder van hen:
a. een op zijn naam staande woning in eigendom heeft, een op zijn naam staande woning huurt of een op zijn naam staande woning heeft op basis van een recht van vruchtgebruik, een recht van gebruik of een recht van bewoning;
b. de woning, bedoeld in onderdeel a, vrij ter beschikking heeft;
c. volledig de kosten en lasten van de woning draagt; en
d. staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland op het adres van de op zijn naam staande woning, bedoeld in onderdeel a.
Op grond van het tweede lid wordt onder vrij ter beschikking hebben als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verstaan dat de woning niet:
a. wordt bewoond, noch dat daarin feitelijk verblijf wordt gehouden, door een ander dan de pensioengerechtigde of de persoon, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de minderjarige eigen, aangehuwde en pleegkinderen van die pensioengerechtigde of persoon, noch dat op het adres van de woning in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland, met uitzondering van de minderjarige eigen, aangehuwde en pleegkinderen van die pensioengerechtigde of persoon, andere personen staan ingeschreven;
b. geheel of gedeeltelijk is verhuurd of onderverhuurd;
c. is belast met een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik; en
d. is afgesloten van een of meer nutsvoorzieningen.
Op grond van het derde lid worden onder de kosten en lasten van de woning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, in ieder geval verstaan:
b. in geval van huur de kale huurprijs per maand, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag, na aftrek van de huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de huurtoeslag;
d. de maandelijkse servicekosten, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag;
f. de door gemeenten geheven onroerende-zaakbelastingen en
g. de kosten per maand van de nutsvoorzieningen.
5.
Beoordeling.
5.1.
Griffierecht.
De rechtbank heeft besloten eisers verzoek om vrijstelling van de betaling van het griffierecht toe te wijzen.
5.2.
Gezamenlijke huishouding.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of eiser een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner] als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW. Meer concreet gaat het om de vraag of eiser en [naam partner] het gezamenlijk hoofdverblijf hebben op eisers adres.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) moet de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang. Naast het criterium van het gezamenlijke hoofdverblijf dient voldaan te zijn aan het criterium van de wederzijdse verzorging. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten.
5.3.
Hoofdverblijf.
De vraag waar iemand hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Uit de gedingstukken blijkt dat [naam partner] sinds 2 april 2019 staat ingeschreven op eisers woonadres en daar ook grotendeels, namelijk minstens
6 maanden per jaar, verblijft. Eiser stelt dat de inschrijving en het verblijf op zijn adres vereist waren om voor een verblijfsvergunning verblijf partner in aanmerking te komen. Een dergelijke keuze heeft echter in principe ook gevolgen voor de toepassing van de volksverzekeringswetten (en eventuele andere wetten) omdat ook dan wordt uitgegaan van deze situatie.
Eiser heeft een beroep gedaan op de zogenoemde tweewoningenregel. Hij wijst erop dat [naam partner] in Amerika een woning heeft waarover zij te allen tijde kan beschikken.
De tweewoningenregel houdt in dat geen sprake is van hoofdverblijf in dezelfde woning indien ieder:
a. een op zijn naam staande woning in eigendom heeft, een op zijn naam staande woning huurt of een op zijn naam staande woning heeft op basis van een recht van vruchtgebruik, een recht van gebruik of een recht van bewoning;
b. de woning, bedoeld in onderdeel a, vrij ter beschikking heeft;
c. volledig de kosten en lasten van de woning draagt; en
d. staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland op het adres van de op zijn naam staande woning, bedoeld in onderdeel a.
Op grond van deze regeling kunnen twee ongehuwde pensioengerechtigden of een ongehuwde pensioengerechtigde en een ongehuwde meerderjarige partner, die feitelijk het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, en die beiden een eigen woning hebben, als aan een aantal in artikel 2 van het Besluit genoemde voorwaarden is voldaan, geacht worden niet het hoofdverblijf in dezelfde woning te hebben. Strekking van deze regeling is dat als twee mensen ieder een eigen woning hebben die hen vrij ter beschikking staat, er geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen en zij ieder de eigen kosten van die woning dragen, er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding en (ieder van) de AOW-gerechtigde(n) een AOW-pensioen van 70% zal ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat eiser en zijn partner in Nederland ingeschreven staan op hetzelfde Brp-adres. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat reeds om die reden het beroep op de zogenoemde twee-woningenregel niet kan slagen. Vereist is immers dat de partners staan ingeschreven op het adres van hun eigen woning.
De Svb heeft desondanks besloten om in deze situatie te onderzoeken of eiser in aanmerking kan komen voor de tweewoningenregel.
In dat kader heeft de Svb onderzocht of personen die met een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner minstens 6 maanden in Nederland moeten wonen, toch geacht kunnen worden niet hun hoofdverblijf in dezelfde woning te hebben als hun partner. De Svb heeft eiser dan ook in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat zijn partner voldeed aan de voorwaarden als genoemd in artikel 2 van het Besluit.
Eiser heeft ter onderbouwing van het standpunt dat [naam partner] staat ingeschreven op het opgegeven adres in [naam woonplaats 2] , waar zij de woning huurt, een verklaring van de “supervisor of elections” overgelegd. In [naam woonplaats 2] is er geen met de Brp vergelijkbaar inschrijvingssysteem voor de bewoners van [naam woonplaats 2] . Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat met overlegging van de voornoemde verklaring voldoende is aangetoond dat [naam partner] op het adres in [naam woonplaats 2] is ingeschreven.
Er moet echter aan meer voorwaarden zijn voldaan om voor deze regeling in aanmerking te kunnen komen. Zo moet vaststaan dat sprake is van een zelfstandige wooneenheid met een eigen voordeur en wezenlijke voorzieningen, dat de woning alleen door [naam partner] bewoond mag worden, dat er nutsvoorzieningen aanwezig zijn en dat zij alle kosten betaalt.
Vaststaat dat eiser geen huurcontract van de woning van [naam partner] over heeft gelegd. Eiser stelt dat het in Amerika niet gebruikelijk is om een schriftelijk contract op te stellen maar om een mondelinge month tot month overeenkomst te sluiten. [naam partner] had echter wel een huurcontract of verklaring van de verhuurder kunnen vragen, maar heeft dat niet gedaan. Verder is onduidelijk gebleven of in de woning andere huurders wonen en of de woning uitsluitend door [naam partner] mag worden bewoond. Dat eiser deze gegevens in verband met de privacy niet wil vragen, komt voor zijn risico. Verder is niet duidelijk of de woning van [naam partner] beschikt over een eigen voordeur en wezenlijke voorzieningen als een keuken en badkamer. Een plattegrond van de woning is niet ingeleverd. Evenmin is aangetoond dat [naam partner] ook voor gas, water en licht betaalt, nu op de overgelegde kwitantie slechts “rent” vermeld staat. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 2, eerste lid, onder a, b en c, van het Besluit.
Omdat hier sprake is van een uitzondering op de regel is het aan eiser om aan te tonen dat zogenoemde twee-woningenregeling van toepassing is. Eiser is daar, ondanks dat de Svb hem daarvoor ruim de gelegenheid heeft geboden, niet in geslaagd. Aan het vereiste van hoofdverblijf is dus voldaan.
5.4.
Zorgcriterium.
Dat eiser en [naam partner] voor elkaar zorgen wordt niet door eiser bestreden, zodat de rechtbank er van uit gaat dat hieraan is voldaan.
5.5.
Gewekte verwachtingen.
Voor zover eiser een beroep doet op gewekte verwachtingen overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft in de telefoongesprekken met de Svb niet meegedeeld dat [naam partner] sinds 2 april 2019 in de Brp op zijn woonadres stond ingeschreven. De gesprekken gingen over de eerder opgelegde betalingsregeling. De Svb had bij het nemen van het besluit dan ook een verkeerde voorstelling van de feitelijke situatie. In een dergelijke situatie is geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel en mag de Svb overgaan tot herstel.
5.6.
Terugvordering.
Tegen de terugvordering van het onverschuldigd betaalde AOW-pensioen heeft eiser geen beroepsgronden ingediend, zodat deze geen bespreking behoeft.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 4 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.