ECLI:NL:RBZWB:2021:2251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
96/304835-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door rijden onder invloed van alcohol met aanmerkelijke schuld

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 december 2019 te St. Willebrord een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed onder invloed van alcohol, met een bloedalcoholgehalte van 0,76 promille, wat bijna vier keer de maximaal toegestane hoeveelheid voor hem was. Tijdens de rit op de A58 botste hij met hoge snelheid achterop een vrachtwagen, wat resulteerde in de dood van zijn beste vriend, die als passagier in zijn auto zat, en lichamelijk letsel bij een andere bestuurder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, en dat zijn alcoholgebruik een significante rol speelde in het ongeval. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, beide met een proeftijd van drie jaar. De benadeelde partij, die letselschade had opgelopen, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering voor immateriële schade, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 96/304835-19
vonnis van de meervoudige kamer van 4 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. F.J. Koningsveld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1 primair:met zijn auto door zijn schuld op 14 december 2019 te St. Willebrord een verkeersongeval heeft veroorzaakt, terwijl hij onder invloed was van alcohol, waardoor [slachtoffer 1] werd gedood en [slachtoffer 2] lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair:de door hem bestuurde auto niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, door welke gedraging hij gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.
meer subsidiair:een verkeersovertreding ingevolge het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft begaan.
feit 2: onder invloed van alcohol een motorvoertuig heeft bestuurd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit 1 en feit 2 begaan heeft. Verdachte is in de auto gestapt nadat hij bijna vier keer de (aan een beginnend bestuurder) maximaal toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd. Daarbij heeft hij onvoldoende geanticipeerd op de verkeerssituatie en de weersomstandigheden. Hij heeft met onvoldoende aangepaste snelheid gereden waardoor hij zijn auto niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en tegen een vrachtwagen is gereden. Door zo te handelen heeft verdachte in hoge mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig rijgedrag vertoond en is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De enkele omstandigheid dat verdachte de vrachtwagen niet heeft gezien waar dit wel had gemoeten, is onvoldoende om van gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 6 dan wel artikel 5 van de WVW te kunnen spreken. Het enige feitelijke verwijt dat verdachte wordt gemaakt, is dat hij na het gebruik van alcohol zijn auto is gaan besturen. Daarbij heeft hij zich er onvoldoende van vergewist dat de weg vrij was en hij heeft zijn snelheid onvoldoende aangepast; zijn auto is immers in botsing gekomen met de trekker met oplegger. Het gevaar en de hinder als bedoeld in artikel 5 WVW moeten zijn gelegen in een reële kans op een ongeval. Het enkel maken van een verkeersfout is daarvoor niet voldoende. De verdediging is van mening dat hetgeen [slachtoffer 2] is overkomen in onvoldoende causaal verband staat met de eventuele verkeersfout die verdachte gemaakt heeft.
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde en feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 14 december 2019 op de A58 te St. Willebrord als bestuurder van een motorrijtuig onder invloed van te veel alcohol een ongeval heeft veroorzaakt door met zijn auto tegen een vrachtwagen met oplegger te rijden. Mede door de vloeistoffen die als gevolg van deze botsing op de rijbaan zijn terechtgekomen, is een achteropkomende auto, bestuurd door [slachtoffer 2] , in een slip geraakt en van richting veranderd. Daardoor is hij tegen de vangrails aan de linkerkant van de weg gebotst, vervolgens tegen de vrachtwagen met oplegger, waarna hij via een sloot rechts van de weg uiteindelijk tegen een boom tot stilstand is gekomen. Als gevolg van dit ongeval is [slachtoffer 1] , die als passagier op de achterbank in de auto van verdachte zat, overleden en is aan [slachtoffer 2] lichamelijk letsel toegebracht, waaruit voor hem tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of, en zo ja, in welke mate de verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van het verkeersongeval.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Hierbij geldt dat uit de ernst van de gevolgen van de verkeersovertreding niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Vast staat dat het op het moment van het ongeval donker was. Het wegdek was als gevolg van hevige regenval nat en het zicht werd door deze regenval op sommige momenten beperkt. De rijksweg A58 had op de plaats van het ongeval een recht wegverloop en bestond uit twee hoofdrijbanen. De toegestane maximum snelheid voor bestuurders van personenauto’s bedroeg 130 kilometer per uur en voor bestuurders van vrachtauto’s 80 kilometer per uur. Het ongeval vond plaats op de rechterrijbaan.
De vrachtwagencombinatie reed voor de auto van verdachte met een constante snelheid van 85 kilometer per uur. Verdachte is met een aanzienlijk snelheidsverschil tegen de achterzijde van de vrachtwagencombinatie gereden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dacht dat hij 120 tot 130 kilometer per uur reed en dat op het moment dat hij de vrachtwagen zag de klap er ook al was. Hij had niet gezien of die vrachtauto verlicht was. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij de vrachtwagen niet heeft gezien.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een enkel moment van onoplettendheid bij verdachte. De A58 had immers op de plaats van het ongeval een recht wegverloop, het was rond 05:00 uur in de ochtend en er was verder weinig verkeer op de weg. Het uitzicht voor de bestuurders werd niet belemmerd door vaste obstakels. Verdachte reed achter de vrachtwagencombinatie en uit het dossier blijkt dat de verlichting daarvan in werking was. Verdachte heeft derhalve gedurende langere tijd de vrachtauto niet gezien.
Verder staat vast dat verdachte ten tijde van het verkeersongeval zijn Opel bestuurde onder invloed van alcohol. Het bloed van verdachte is – ongeveer twee uur na het ongeval – daarop onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat zijn bloedalcoholgehalte 0,76 promille bedroeg. Weliswaar was verdachte niet stomdronken, zoals ook getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard, maar het alcoholgehalte in zijn bloed was bijna vier keer zo hoog als maximaal is toegestaan voor een beginnend bestuurder. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol een negatief effect heeft op de alertheid en het rijgedrag van een bestuurder. In dit geval had verdachte, gelet op de weersomstandigheden ter plaatse, extra oplettend moeten zijn en zijn snelheid daaraan moeten aanpassen. De rechtbank stelt vast dat verdachte dat niet heeft gedaan.
Verdachte heeft, samengevat, aanzienlijk meer gedronken dan hem als beginnend bestuurder maximaal was toegestaan en heeft niet adequaat gereageerd op de weersomstandigheden ter plaatse en de (veel) langzamer rijdende vrachtwagencombinatie, waardoor hij daarmee in botsing is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit 1 en van feit 2, zoals hierna onder 4.4 is omschreven, waarbij sprake is van eendaadse samenloop.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 14 december 2019 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A58, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, na het gebruik van alcoholhoudende drank,
tegaan rijden, zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem, verdachte, vrij was, te blijven rijden op de rechter rijstrook en zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen
binnen een afstandwaarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, dan wel zijn, verdachtes, snelheid niet aan te passen aan de snelheid van het voor hem, verdachte, op de weg rijdend motorrijtuig (trekker met oplegger), en in aanrijding te komen met
datvoor hem, verdachte, op de weg rijdend motorrijtuig (trekker met oplegger), waardoor [slachtoffer 1] werd gedood en waardoor [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij,
verdachte,verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2
op 14 december 2019 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, als bestuurder van een personenauto dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,76 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van drie jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen. De vergelding voor verdachte is erin gelegen dat hij de dood van zijn beste vriend [slachtoffer 1] voor de rest van zijn leven met zich meedraagt. De verdediging heeft een taakstraf bepleit en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 14 december 2019 te St. Willebrord een aanrijding veroorzaakt door met zijn auto achter op een vrachtwagencombinatie te rijden, ten gevolge waarvan zijn beste vriend [slachtoffer 1] is overleden en aan [slachtoffer 2] lichamelijk letsel werd toegebracht. Verdachte heeft de auto bestuurd terwijl hij die avond had gedronken; hij bleek bijna vier keer de voor een beginnend bestuurder maximaal toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed te hebben.
Verdachte heeft een onaanvaardbaar risico genomen door na alcoholgebruik toch te gaan rijden en het kan dan ook niet anders, gezien zijn weggedrag, dat zijn reactie- en waarnemingsvermogen mede werden beïnvloed en bepaald door dit alcoholgebruik. Een risico dat [slachtoffer 1] met de dood heeft moeten bekopen en letsel en leed heeft veroorzaakt bij [slachtoffer 2] die buiten zijn schuld bij het door verdachte veroorzaakte verkeersongeval betrokken is geraakt.
Door zijn handelen heeft verdachte intens verdriet teweeggebracht bij de nabestaanden van [slachtoffer 1] , zoals onder meer blijkt uit de verklaringen van zijn twee zussen die zij tijdens de zitting hebben afgelegd. Het grote verdriet en de gevoelens van wanhoop en onmacht zijn nog altijd voelbaar.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die enigszins tegemoet komt aan de gevoelens van de nabestaanden van [slachtoffer 1] en het leed van [slachtoffer 2] . Voor de nabestaanden zal geen enkele straf het enorme verdriet over het verlies van hun broer en zoon weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
Het is duidelijk dat ook verdachte de fatale gevolgen van de aanrijding niet heeft gewild. Verdachte is verantwoordelijk voor het overlijden van zijn beste vriend [slachtoffer 1] en hij zal dit de rest van zijn leven met zich moeten meedragen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het ongeval ook grote gevolgen voor verdachte heeft gehad. Verdachte is na het ongeval behandeld door een psycholoog om deze traumatische ervaring te verwerken. Verder heeft hij na het ongeval contact gezocht met de nabestaanden om steun bij elkaar te vinden na het verlies van [slachtoffer 1] . Vanwege – de rechtbank onbekende – omstandigheden, waarvoor verdachte in zijn laatste woord zijn excuses heeft aangeboden, is er nu meer afstand tussen verdachte en de nabestaanden, maar op de zitting heeft verdachte oprechte spijt betuigd aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Ook heeft hij excuses aangeboden aan de vrachtwagenchauffeur en [slachtoffer 2] .
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte en het over hem uitgebrachte reclasseringsrapport van 12 april 2021. Daaruit blijkt dat er na het ongeluk sprake was van overmatig softdrugsgebruik en dat hij dit inmiddels heeft weten te reduceren tot enkele jointjes per week, hetgeen verdachte op de zitting heeft bevestigd.
Alhoewel verdachte een blanco strafblad heeft, blijkt uit zijn verhoor bij de politie dat hij eerder een rijverbod opgelegd heeft gekregen voor blowen en dat hij betrokken is geweest bij een verkeersongeval in België. Deze laatste zaak is via de verzekering afgewikkeld.
De officier van justitie is bij het formuleren van haar eis uitgegaan van een hoge mate van onvoorzichtig en onoplettend rijden die wat haar betreft een ernstige mate van schuld oplevert. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van een lichtere mate van schuld. Daarnaast is er bij de feiten 1 en 2 sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op waarvan de verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Bij het bepalen van de straf slaat de rechtbank acht op de oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Bij schuld door aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend te rijden met de dood tot gevolg waarbij ook sprake is van alcoholgebruik geeft het LOVS een oriëntatiepunt van zes maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar.
Tegen deze achtergrond en mede gelet op de ernstige en onomkeerbare gevolgen van het ongeval is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf recht kan doen aan de ernst van de feiten. Hiermee wordt niet alleen aan verdachte, maar ook aan de samenleving als geheel een signaal afgegeven dat rijden onder invloed van alcohol uit den boze is en dat het hebben van een rijbewijs een grote verantwoordelijkheid met zich brengt. Bij het niet nemen van deze verantwoordelijkheid en het besluit om toch te gaan rijden ondanks gebruik van alcohol, wordt het leven van onschuldige personen in de waagschaal gesteld en in het ergste geval verwoest.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden is. Zij zal hiervan drie maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaar, zodat verdachte een stevige stok achter de deur heeft om niet nogmaals in de auto te stappen na alcoholgebruik. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van 24 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij niet meer onder invloed in de auto zal stappen, maar gelet op het feit dat verdachte als beginnend bestuurder in korte tijd betrokken is geweest bij drie verkeersincidenten, vindt de rechtbank ook hierbij een voorwaardelijk deel met een lange proeftijd nodig als flinke stok achter de deur.

7.De benadeelde partij

feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 27.500,00, bestaande uit een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade en € 17.500,00 aan affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering ten aanzien van affectieschade, nu deze uitsluitend door naasten kan worden gevorderd. Verder is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering ten aanzien van immateriële schade zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu de omvang daarvan onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van immateriële schade eveneens niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering ten aanzien van immateriële schade kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet;
feit 2overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,76 milligram);
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de rijontzegging
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat
de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingehouden is geweest in minderingwordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2]
niet-ontvankelijkin de vordering ten aanzien van affectieschade en immateriële schade en bepaalt dat de vordering ten aanzien van immateriële schade bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr.
D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van A.C.M. van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 mei 2021.
De griffier, mr. Speekenbrink en mr. Froger zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 14 december 2019 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A58, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
na het gebruik van alcoholhoudende drank, is gaan rijden, zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem, verdachte, vrij was, te (blijven) rijden op de rechter rijstrook en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen, waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, dan wel zijn, verdachtes, snelheid niet aan te passen aan de snelheid van het voor hem, verdachte, op de weg rijdend motorrijtuig (trekker met oplegger), en/of in botsing/aanrijding te komen met die voor hem, verdachte, op de weg rijdend motorrijtuig (trekker met oplegger),
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood, en/of
waardoor/ten gevolge waarvan een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2019 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A58, zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem, verdachte, vrij was, is (blijven) rijden op de rechter rijstrook, en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, dan wel zijn, verdachtes, snelheid niet aan te passen aan de snelheid van het voor hem, verdachte, op de weg rijdend motorrijtuig (trekker met oplegger), en/of in botsing/aanrijding is gekomen met die voor hem, verdachte, op de weg rijdend motorrijtuig (trekker met oplegger), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2019 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A58, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, in botsing/aanrijding gekomen met een voor hem op de weg rijdend motorrijtuig;
( art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 )
2
hij op of omstreeks 14 december 2019 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,76 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en
nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;
( art 8 lid 3 ahf/sub b onder 2° Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 3 ahf/sub b onder 3° Wegenverkeerswet 1994 )