ECLI:NL:RBZWB:2021:2239

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7401 en 20_7757
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking van beroep inzake WIA

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De bestreden besluiten dateren van 23 juni 2020 en 8 juli 2020. Op 26 januari 2021 heeft het UWV de bestreden besluiten herzien. Verzoekster heeft vervolgens haar beroepschriften ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft op 23 maart 2021 aangegeven in te stemmen met de toekenning van een vergoeding conform het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank stelt de proceskosten op € 534,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is vastgesteld voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij rekening is gehouden met de samenhangende zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV het griffierecht van € 96,00 voor beide beroepsprocedures aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling daarvoor niet nodig is. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 mei 2021 door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7401 WIA en BRE 20/7757 WIA
uitspraak van 3 mei 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. E.S. Träger,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 23 juni 2020 en 8 juli 2020 (bestreden besluiten) van verweerder inzake de WIA.
Bij besluit van 26 januari 2021 heeft verweerder de bestreden besluiten herzien.
Vervolgens heeft verzoekster de beroepschriften ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft op 23 maart 2021 aangegeven dat verweerder instemt met toekenning van een vergoeding conform het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 26 januari 2021 dat verweerder in ieder geval gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1). Bij de bepaling van het toe te kennen bedrag aan proceskostenvergoeding past de rechtbank artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht toe. Er is sprake van samenhangende zaken, omdat het besluit van 26 januari 2021 betrekking heeft op een gelijktijdige behandeling naar aanleiding van de separaat ingestelde beroepsprocedures tegen de bestreden besluiten van 23 juni 2020 en 8 juli 2020 en verzoekster in beide zaken door dezelfde gemachtigde wordt bijgestaan.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 96,00 voor beide beroepsprocedures aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.