ECLI:NL:RBZWB:2021:2239
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L.P. Hertsig
- S.J.E. Loontjens
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking van beroep inzake WIA
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De bestreden besluiten dateren van 23 juni 2020 en 8 juli 2020. Op 26 januari 2021 heeft het UWV de bestreden besluiten herzien. Verzoekster heeft vervolgens haar beroepschriften ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft op 23 maart 2021 aangegeven in te stemmen met de toekenning van een vergoeding conform het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten op € 534,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is vastgesteld voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij rekening is gehouden met de samenhangende zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV het griffierecht van € 96,00 voor beide beroepsprocedures aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling daarvoor niet nodig is. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 mei 2021 door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier.