ECLI:NL:RBZWB:2021:2238

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6761
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over last onder bestuursdwang voor het verwijderen van een voertuigwrak

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, eigenaar van een motorfiets, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin hem een last onder bestuursdwang werd opgelegd. Dit besluit was genomen omdat de motorfiets, geparkeerd op de openbare weg, in een verwaarloosde staat verkeerde en als voertuigwrak werd aangemerkt volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Breda. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motorfiets op 6 januari 2020 door het college was verwijderd en naar een depot was gebracht, maar dat de eiser deze niet had opgehaald. Uiteindelijk is de motorfiets vernietigd omdat deze niet binnen de gestelde termijn was opgehaald.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die stelde dat de motorfiets in goede staat verkeerde en dat het college onterecht had gehandeld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had kunnen stellen dat de motorfiets een ontsiering van het straatbeeld vormde en een gevaar voor weggebruikers opleverde. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen procesbelang meer had, omdat de motorfiets inmiddels was vernietigd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6761 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 december 2019 (primaire besluit) heeft het college aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd die strekt tot het verwijderen en verwijderd houden van de geparkeerde motorfiets met kenteken [kenteken] in de [straatnaam] te [plaatsnaam] .
In het besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van 23 maart 2021. Eiser was hierbij niet aanwezig, maar hij werd vertegenwoordigd door mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Namens het college waren drs. C.T.M. van Slingerland en [naam vertegenwoordiger vwr] aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is eigenaar van de motorfiets met kenteken [kenteken] (de motor) en hij woont aan de [adres] in [plaatsnaam] . Op 6 november 2019 heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) van de gemeente geconstateerd dat de motor op de openbare weg [straatnaam] te [plaatsnaam] ter hoogte van nummer [huisnummer] was geparkeerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de boa volgt dat op de motor geen zadel was aangebracht waardoor de bedrading zichtbaar was. Aan de motor ontbrak ook een accu en de motor had twee platte banden. Op 12 november 2019 is een sticker op de motor aangebracht waarop is vermeld dat het voertuig in strijd met de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 (de APV) op de openbare weg aanwezig was. Ook bevatte de sticker de sommering voor de eigenaar om het voertuig binnen vijf dagen na 12 november 2019 te verwijderen.
Bij brief van 25 november 2019 heeft het college aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem een last onder bestuursdwang op te leggen, strekkende tot verwijdering van de motor. Volgens het college verkeert de motor rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en verkeert deze ook in een kennelijk verwaarloosde toestand. De motor wordt door het college aangemerkt als voertuigwrak in de zin van artikel 5:5 van de APV.
In een e-mail van 3 december 2019 heeft de gemachtigde van eiser namens hem gereageerd op dit voornemen.
Bij het primaire besluit heeft het college aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd. De last houdt in dat eiser binnen vijf dagen de strijdigheid met artikel 5:5 van de APV beëindigd en beëindigd houdt. Dit kan eiser doen door de motor van de locatie te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiser daar niet aan voldoet, zal de motor worden verwijderd en worden opgeslagen in een depot. De kosten voor het verwijderen, opslaan en vernietigen worden in dat geval op eiser verhaald. Indien de motor niet binnen 13 weken nadat hij is meegevoerd, kan worden teruggegeven, kan de motor worden vernietigd.
Bij brief van 13 december 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 6 januari 2020 heeft het college bestuursdwang toegepast door de motor te verwijderen en naar een depot te brengen. Over deze verwijdering is geen brief gestuurd naar eiser.
Op 16 januari 2020 heeft eiser aangifte gedaan bij de politie van diefstal van de motor.
Op 3 maart 2020 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden bij de Adviescommissie bezwaarschriften van de gemeente Breda (de commissie). Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat het college heeft aangegeven dat het geen kosten in rekening zal brengen voor het wegslepen van de motor. De kosten van de bestuursdwang worden dus niet op eiser verhaald.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser, conform het advies van de commissie, ongegrond verklaard.
Bij brief van 6 juli 2020 heeft het college aan eiser meegedeeld dat hij de motor nog niet heeft opgehaald bij de stallingslocatie in Dongen. Eiser moet de motor uiterlijk binnen twee weken ophalen, anders zal de motor worden vernietigd.
Eiser heeft hier met een brief van 10 juli 2020 op gereageerd. Hij stelt dat hij alleen een motorrijbewijs heeft en geen geld om een vrachtwagen te huren om de motor op te halen. Eiser vraag zich af of zijn motor nog wel in Dongen staat en vermeldt dat er Harley-onderdelen op zaten. Eiser verzoekt zijn motor terug te plaatsen op de plaats waar hij gestolen is.
Op 19 maart 2021 heeft het college de rechtbank meegedeeld dat uit contact met het stallingsbedrijf is gebleken dat de motor na het laatste verzoek niet is opgehaald. Het stallingsbedrijf heeft de motor, wegens de - volgens haar - beperkte waarde daarvan, in zijn geheel laten vernietigen. De kosten voor het transport en de stalling zijn door het college niet ingevorderd bij eiser.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat zijn motor bepaald niet in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeerde. Hij stelt dat de motorfiets in een prima conditie verkeerde. Enkel het plaatsen van een accu en het terugzetten van het zadel maakte dat deze motor weer kon deelnemen in het verkeer. In zijn zienswijze heeft hij al aangegeven dat de motor alleen een nieuwe accu nodig had en dat vervolgens het zadel, dat in het souterrain lag, op de motor moest worden geplaatst en dan was de motor weer rijklaar. Ook het enkele feit dat beide banden moesten worden opgepompt, maakt niet dat de motor in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeerde. De motor had een waarde van ongeveer € 6.000,-. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
3.
Procesbelang
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is procesbelang het belang dat bestaat bij de uitkomst van de procedure, dus wat de rechtszoekende concreet met het beroep wil of kan bereiken. Dit betreft niet de vraag of de rechtszoekende gelijk heeft. Het gaat erom dat de rechtszoekende een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat in de beroepsprocedure zou krijgen. De vraag of er procesbelang is, wordt daarom beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep. [1]
Uit het dossier blijkt dat de motor op 6 januari 2020 is verwijderd en naar een depot is gebracht, waar eiser hem kon ophalen. Eiser heeft de motor niet opgehaald en nu is de motor vernietigd. Eiser kan zijn motor dus niet meer terugkrijgen.
Uit de jurisprudentie van de ABRvS blijkt verder dat ook belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan bestaan indien de betrokkene stelt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daarvoor is wel vereist dat de betrokken tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Indien de beweerdelijk geleden schade niet het gevolg kan zijn van het in het geding zijnde besluit, kan aan het stellen van die schade geen procesbelang worden ontleend. [2]
Ter zitting is van de zijde van eiser gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van de besluitvorming door het college, waar hij het college voor aansprakelijk wil stellen. Hoewel de rechtbank twijfels heeft aan de gestelde waarde van de motor, acht zij het op voorhand niet onaannemelijk dat eiser enige schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat hij daarom nog steeds belang heeft bij dit beroep.
4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Bevoegdheid college
5.1
Het college heeft zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebaseerd op overtreding van artikel 5:5 van de APV. Op grond van dat artikel is het verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
5.2
Eiser stelt dat het voertuig niet kan worden aangemerkt als een voertuigwrak, zodat artikel 5:5 van de APV niet van toepassing is.
5.3
Artikel 5:5 maakt deel uit van hoofdstuk 5, afdeling 5.1, van de APV, welke afdeling betrekking heeft op parkeerexcessen. Uit de toelichting blijkt dat met dit artikel allereerst is beoogd het tegengaan van ontsiering van het straatbeeld en het voorkomen van gevaar voor spelende kinderen en weggebruikers. Daarnaast ligt aan de bepaling het verkeersmotief ten grondslag dat het, gelet op het tekort aan parkeerruimte, niet gerechtvaardigd is om een parkeerplaats bezet te houden met een wrak. [3]
Uit het fotomateriaal in het dossier is de rechtbank gebleken dat het zadel van de motor ontbrak en dat de bedrading duidelijk zichtbaar was. Ook waren de banden van de motor plat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden kunnen stellen dat een dergelijk voertuig een ontsiering van het straatbeeld vormt en dat dit tevens een gevaar voor spelende kinderen en weggebruikers oplevert. De stoep kan immers verminderd worden gebruikt door kinderen of voetgangers, eventueel met een kinderwagen of rollator. De stoep is daarnaast niet bedoeld om een motor in een dergelijke staat te stallen. Die hoort in een garage of werkplaats. Indien de motor eenvoudig rijklaar had kunnen worden gemaakt, zoals eiser betoogt, dan had het op de weg van eiser gelegen om daarvoor te zorgen. Eiser is daartoe meermaals door het college in de gelegenheid gesteld, maar is daartoe niet bereid gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat het college het voertuig onder deze omstandigheden, mede gelet op de toelichting bij artikel 5:5 van de APV, kon aanmerken als een voertuigwrak in de zin van die bepaling.
6.
Gebruikmaking bevoegdheid
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, dient het college in beginsel van zijn handhavende bevoegdheid gebruik te maken. Bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken zijn gesteld noch gebleken.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel zou zijn genomen. Eiser is er meermalen op gewezen dat hij de motor moest weghalen en uiteindelijk is de motor pas ongeveer twee maanden later weggehaald. Eiser is ook in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
7.
Conclusie
Aangezien de beroepsgronden van eiser niet slagen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 30 april 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Gemeentewet
Artikel 125, eerste en tweede lid:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:21:
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:24:
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:25, eerste en tweede lid:
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1730 en 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:455.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2862 en 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:455.
3.Zie ook ABRvS 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2119.