In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, eigenaar van een motorfiets, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin hem een last onder bestuursdwang werd opgelegd. Dit besluit was genomen omdat de motorfiets, geparkeerd op de openbare weg, in een verwaarloosde staat verkeerde en als voertuigwrak werd aangemerkt volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Breda. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motorfiets op 6 januari 2020 door het college was verwijderd en naar een depot was gebracht, maar dat de eiser deze niet had opgehaald. Uiteindelijk is de motorfiets vernietigd omdat deze niet binnen de gestelde termijn was opgehaald.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die stelde dat de motorfiets in goede staat verkeerde en dat het college onterecht had gehandeld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had kunnen stellen dat de motorfiets een ontsiering van het straatbeeld vormde en een gevaar voor weggebruikers opleverde. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen procesbelang meer had, omdat de motorfiets inmiddels was vernietigd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.