ECLI:NL:RBZWB:2021:2232

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 21_418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, maar het college heeft niet binnen de gestelde termijn een beslissing genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser het college op 6 september 2020 in gebreke heeft gesteld. Na een periode van meer dan vier maanden heeft eiser op 18 januari 2021 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en geoordeeld dat het college in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en bepaald dat het college een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is het college verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 30 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/418 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 18 januari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit na de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 29 april 2020 (zaaknummer 201907102/2/R2). In deze uitspraak heeft de Afdeling voor zover hier relevant – het college opgedragen binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 17 september 2018 heeft het college aan [naam onderneming] een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een sportschool in het pand op het [adres] in [plaatsnaam] .
Bij besluit van 7 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college het door eiser daartegen gemaakt bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2019 heeft deze rechtbank het door eiser daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2020 heeft de Afdeling het hoger beroep van eiser gericht tegen de uitspraak van de deze rechtbank van 7 augustus 2019 gegrond verklaard. Daarbij heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het ingestelde beroep gegrond verklaard. Vervolgens heeft de Afdeling het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Eiser heeft het college bij brief van 6 september 2020 medegedeeld dat de beslistermijn is verstreken. Eiser stelt dat het college in gebreke is gebleven op het bezwaar te beslissen en heeft het college verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen.
Bij brief van 18 januari 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college.
Het college heeft bij brief van 11 maart 2021 de op de procedure niet tijdig beslissen betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Hierop heeft eiser bij brief van 5 april 2021 gereageerd.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb). Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). In dit geval heeft het college een bezwarenadviescommissie ingesteld, zodat de beslistermijn twaalf weken is na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb).
3. De uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, is op dezelfde dag verzonden. Het college had dus uiterlijk op 22 juli 2020 opnieuw een besluit moeten nemen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser het college op 6 september 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Na de ingebrekestelling heeft het ruim vier maanden geduurd voordat eiser bij brief van 18 januari 2021 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is weliswaar niet aan een termijn gebonden, maar het beroep is niet-ontvankelijk als het beroepschrift onredelijk laat is ingediend (artikel 6:12, vierde lid, van de Awb). Uit het dossier blijkt echter dat eiser in die vier maanden meerdere malen per e-mail contact heeft gehad met het college over de voortgang. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser het beroepschrift niet onredelijk laat heeft ingediend in de zin van artikel 6:12, derde lid, van de Awb.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
Het college heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 6 september 2020 heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat de ingebrekestelling de volgende dag bij het college is ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken, en dat het college nog steeds niet op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar moet nemen en aan eiser moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar bekend te maken;
  • stelt de door het college verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 30 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.