ECLI:NL:RBZWB:2021:2228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 21_111
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat op 26 november 2020 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van het verzoek van eiser om omzetting van zijn prestatiebeurs in een gift. Eiser heeft zijn beroep op 8 januari 2021 ingediend, maar heeft niet voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank heeft eiser schriftelijk gewezen op deze verplichting en hem verzocht het griffierecht binnen vier weken na de datum van de brief te betalen. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet tijdig ontvangen door de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de betaling van het griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan, in overeenstemming met de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissing is genomen door mr. L.P. Hertsig, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak, met een termijn van zes weken voor het indienen van een verzetschrift.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de artikelen 8:41 en 8:54 van de Awb in acht genomen, die de verplichtingen omtrent het griffierecht en de niet-ontvankelijkheid van het beroep bij niet tijdige betaling regelen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan de griffierechtverplichtingen voor de ontvankelijkheid van een beroepschrift.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/111 WSFBSF

uitspraak van 30 april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 8 januari 2021, ontvangen bij de rechtbank per e-mail op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen het besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) van de minister inzake de afwijzing van zijn verzoek om omzetting van de prestatiebeurs in een gift.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 12 februari 2021 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiser is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiser is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 30 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.