ECLI:NL:RBZWB:2021:2225

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
02/216240-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en ontoerekeningsvatbaarheid in de context van geestelijke gezondheidszorg

Op 3 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 september 2019 in Oosterhout heeft geprobeerd een slachtoffer te doden door een koord om diens hals te trekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die in een psychose verkeerde, voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De officier van justitie beschouwde de poging tot doodslag als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor vol opzet of voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard.

De rechtbank heeft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte beoordeeld aan de hand van deskundigenrapporten. De deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis en dat hij ten tijde van het delict niet volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte daarom ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak voor langdurige psychiatrische zorg. De rechtbank heeft daarbij de adviezen van deskundigen en de reclassering in overweging genomen, en benadrukt dat de veiligheid van anderen gewaarborgd moet worden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de voorwaarden voor de TBS-maatregel vastgesteld, waaronder het volgen van behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook de wettelijke voorschriften en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht genoemd in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/216240-19
vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
thans verblijvende in de FPA Kompas te Wolfheze
raadsman mr. J.A.W. Knoester, advocaat te ’s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2021, waarbij de officieren van justitie, mr. C. de Pagter en mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder zijn als deskundigen ter zitting gehoord dr. [naam 1] , psychiater, dr. [naam 2] , psychiater, en [naam 3] , reclasseringswerker.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, al dan niet met voorbedachte raad, dan wel zwaar lichamelijk letsel bij hem te veroorzaken dan wel hem heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen. Iedereen weet dat het aantrekken van een koord om iemands hals kan leiden tot verstikking en de dood. Door het koord gedurende meerdere seconden met kracht aan te (blijven) trekken toen het om de hals van [slachtoffer] zat, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het opzet had om [slachtoffer] te doden of zwaar te verwonden. Aangezien daarnaast niet kan worden vastgesteld met welke kracht en intensiteit verdachte aan het koord heeft getrokken, kan niet worden geconcludeerd dat de kans op overlijden of het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest. Verdachte heeft het intreden van dit risico in ieder geval nimmer aanvaard. Verder mag de verklaring van getuige [getuige 1] , in het bijzonder voor zover deze inhoudt dat verdachte “steeds opnieuw het slachtoffer wilde aanvallen”, niet worden gebruikt voor het bewijs, nu de getuige niet nader door de verdediging kon worden gehoord en de betrouwbaarheid van de verklaring dus niet kan worden getoetst.
De verdediging heeft ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte op 7 september 2019 in Oosterhout een koord om de hals van [slachtoffer] heeft geslagen en dat vervolgens heeft aangetrokken. Verdachte heeft het koord daarna aangetrokken gehouden, als gevolg waarvan [slachtoffer] bewusteloos is geraakt en een drietal striemen, een blaar en kleine bloeduitstortingen in zijn hals heeft opgelopen. Ook was de linkerzijde van zijn hals gezwollen.
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot moord dan wel doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Bij poging tot moord moet er tevens sprake zijn van voorbedachte raad. Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van [slachtoffer] . Datzelfde geldt voor de aanwezigheid van een vooropgezet plan. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Zij overweegt daartoe als volgt.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg in het leven hebben geroepen en verdachte het risico op het intreden van deze gevolgen ook bewust heeft aanvaard. Het antwoord op de vraag of een kans aanmerkelijk is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, heeft verdachte een koord om de hals van [slachtoffer] geslagen en dit vervolgens aangetrokken. Hij is aan dit koord blijven trekken waardoor [slachtoffer] bewusteloos is geraakt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het koord vijftien à twintig seconden heeft aangetrokken en daarbij behoorlijk wat kracht heeft gebruikt. Uit het forensisch geneeskundig verslag blijkt dat het aantrekken van het koord met schurende en drukkende kracht heeft plaatsgevonden en dat daardoor de halsslagader afgesloten is geweest. De rechtbank begrijpt dat dit de oorzaak is geweest van het bewusteloos raken van [slachtoffer] . Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat verdachte aan het koord is blijven trekken en dat hij en getuige [getuige 1] hem met veel moeite van [slachtoffer] hebben moeten wegtrekken. Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam waarin zich vitale delen zoals halsslagaders, het strottenhoofd en de luchtpijp bevinden. Door het koord zo lang en zo krachtig aan te trekken dat [slachtoffer] het bewustzijn verloor en hier verschillende verwondingen in zijn halsstreek aan overhield, en hier pas mee te stoppen nadat getuigen hem van [slachtoffer] proberen weg te trekken, heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Deze gedraging is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht geweest op dat gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem tenlastegelegde poging tot doodslag.
Omdat de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] niet voor het bewijs gebruikt, behoeft het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van die verklaring geen verdere bespreking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 september 2019 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een koord om de hals van die [slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens dat koord, dat om de hals van die [slachtoffer] zat, heeft aangetrokken en aangetrokken gehouden waardoor die [slachtoffer] zijn bewustzijn heeft verloren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar. Nu verdachte aan het incident herinneringen heeft en een uitleg kan geven, heeft hij enig inzicht in of besef van zijn handelen gehad en was hij enigszins in staat de gevolgen van zijn keuzes te overzien. Daar komt bij dat verdachte er zelf de hand in heeft gehad dat hij in een psychose terecht is gekomen. Deze is immers ontstaan door zijn drugsgebruik, waarvan hij ook de (nadelige) werking kende. Het ontstaan van de psychose onder invloed waarvan verdachte heeft gehandeld, kan verdachte daarom worden verweten. Verdachte is derhalve strafbaar.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. Daartoe wordt verwezen naar de deskundigenrapporten en de verklaring van de deskundigen ter zitting. Verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte is achteraf gaan beredeneren wat hij heeft gedaan om het volkomen irreële en onacceptabele ervan te kunnen begrijpen. Zijn verklaring moet daarom met terughoudendheid worden bezien. Daar komt bij dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit drugs heeft gebruikt en dat zijn drugsgebruik de psychose heeft veroorzaakt. Verdachte is immers ook in de periode dat hij in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) zat en geen drugs gebruikte zeker vier maanden psychotisch geweest.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van GZ-psycholoog drs. [naam 4] en psychiater dr. [naam 2] van 9 januari 2020 respectievelijk 21 januari 2020 alsmede op het rapport van het PBC van 17 november 2020, opgesteld door psychiater dr. [naam 1] en psycholoog drs. [naam 5] .
Uit het rapport van GZ-psycholoog [naam 4] blijkt dat bij verdachte sprake is van een schizofreniforme stoornis en een stoornis in het gebruik van een stimulantium. Verdachte verkeerde ten tijde van het tenlastegelegde in een psychose. Hij had paranoïde wanen en betrekkingsideeën. De deskundige kan niet goed beoordelen of zijn psychotische beeld een gevolg is van zijn drugsgebruik of moet worden bezien in het kader van een schizofrene ontwikkeling, waarvoor immers aanwijzingen zijn. Zij adviseert het tenlastegelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
Uit het rapport van psychiater [naam 2] blijkt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van amfetamines. Mogelijk is er ook sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol. De deskundige kan niet vaststellen hoe erg de psychose was en in hoeverre het gebruik van drugs daarbij een rol heeft gespeeld. Hij heeft zich daarom onthouden van een advies over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en heeft geadviseerd verdachte te laten onderzoeken in het PBC. Verdachte is daarna ook onderzocht in het PBC.
Het rapport van de deskundigen van het PBC is vrijwel gelijkluidend aan het rapport van GZ-psycholoog [naam 4] voor wat betreft de omschreven problematiek van verdachte, het advies en de argumenten waarop dit is gebaseerd. Aanvullend wordt gerapporteerd dat het veelvuldig drugsgebruik van verdachte een negatief versterkend effect heeft gehad op zijn psychotische kwetsbaarheid. De deskundigen achten het niet waarschijnlijk dat de psychose louter is veroorzaakt door het drugsgebruik van verdachte. Verdachte is immers na plaatsing in het PPC (en dus ook lang na het stoppen met het gebruik van drugs) nog zeker vier maanden psychotisch geweest. Ook is niet komen vast te staan dat verdachte die dag zelf drugs heeft gebruikt. De deskundigen geven verder aan dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkig ziektebesef en -inzicht en dat hij onvoldoende kennis heeft van de mogelijke psychotische effecten van drugs. Zij adviseren het tenlastegelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen. Psychiater [naam 1] is ter zitting bij dit advies gebleven.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot het aan hem tenlastegelegde feit en neemt deze over.
De rechtbank ziet geen reden om in afwijking van het advies van de deskundigen te concluderen tot (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid, zoals door de officier van justitie is bepleit. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt weliswaar dat het gebruik van drugs in zijn algemeenheid een ongunstige invloed kan hebben op de bij verdachte vastgestelde stoornis, in die zin dat het de psychotische symptomen kan doen toenemen. Met betrekking tot het onderhavige strafbare feit kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen drugs heeft gebruikt, op welk moment hij dit zou hebben gedaan en of hij als gevolg daarvan in een psychose is geraakt. Wat dat laatste betreft, kent de rechtbank in het bijzonder gewicht toe aan het feit dat verdachte ook in de periode dat hij in het PPC zat en geen drugs gebruikte, vier maanden psychotisch is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte zelf verwijtbaar heeft bijgedragen aan het ontstaan van de psychische toestand onder invloed waarvan hij het strafbare feit heeft gepleegd.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte niet strafbaar is, nu het bewezenverklaarde feit hem wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden, waarbij de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, dienen te worden opgelegd. Daarbij wordt verzocht de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen de vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de voorwaarden aan het einde van de tbs ingevuld moeten worden. Gelet op de ernst van het delict, het hoge recidivegevaar en de duur van de vereiste behandeling acht de officier van justitie behandeling op basis van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: de Wvggz) niet toereikend.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring primair verzocht af te zien van het opleggen van een TBS-maatregel. Zij stelt dat niet is voldaan aan het ‘ultimum remedium’-vereiste voor het opleggen van een TBS-maatregel omdat andere, minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn die niet eerder zijn geprobeerd, namelijk de zorgmachtiging in het kader van de Wvggz. Een TBS-maatregel zal bovendien kunnen leiden tot ongewenstverklaring van verdachte, waardoor resocialisatie niet mogelijk is. Zij heeft de rechtbank verzocht om van haar ambtshalve bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging gebruik te maken. Subsidiair, indien de rechtbank overgaat tot het opleggen van TBS, heeft de verdediging verzocht de TBS-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren zodat de plaats op de FPA voor verdachte behouden blijft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft, mogelijk om aandacht te vragen voor zijn slechte psychische gesteldheid, een voor hem onbekende man met een koord proberen te wurgen. Het slachtoffer is daardoor bewusteloos geraakt en heeft verwondingen in zijn hals opgelopen. Door omstanders kon tijdig worden ingegrepen, waardoor nog ernstigere gevolgen gelukkig zijn uitgebleven.
Zoals de rechtbank onder 5.2.3 heeft overwogen, kan dit feit niet aan verdachte worden toegerekend. Aan hem kan om die reden geen verwijt worden gemaakt of straf worden opgelegd. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of oplegging van een maatregel nodig is.
De rechtbank heeft bij deze afweging de adviezen van GZ-psycholoog [naam 4] en van de deskundigen van het PBC (psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 5] ) betrokken alsmede het advies van de heer [naam 3] van de reclassering.
GZ-psycholoog [naam 4] schat het risico op gewelddadig gedrag als hoog in zowel op de middellange als de lange termijn, zolang verdachte psychotisch is. Verdachte heeft beperkt inzicht in zijn stoornis en het risico op gewelddadig gedrag en hij neemt zijn medicatie onregelmatig in. Zijn leefomstandigheden zijn instabiel en stressvol. Daarnaast is er een grote druk om te werken. Om dit vol te kunnen houden, is de verleiding om door te gaan met amfetaminegebruik groot. De psycholoog verwacht dat verdachte snel in stressvolle omstandigheden zal belanden, met het innemen van medicatie zal stoppen en weer drugs zal gaan gebruiken. Het is volgens de psycholoog wenselijk dat verdachte klinisch wordt behandeld voor zijn psychotische stoornis en dat zijn inzicht in stressfactoren wordt vergroot. Dit kan in een setting met een beperkt beveiligingsniveau, zoals een Forensische Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA). Volgens de psycholoog geniet een behandeling in het kader van een zorgmachtiging de voorkeur boven een TBS-maatregel, omdat verdachte niet eerder vanwege geweldsincidenten met de politie in aanraking is geweest.
De deskundigen van het PBC schatten het recidivegevaar als hoog in, indien verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij. De diagnose schizofrenie is een levenslange diagnose. Verdachte heeft beperkt inzicht in zijn stoornissen, de noodzaak van anti-psychotische medicatie en het effect van middelen. Volgens de deskundigen is het vergaren van kennis over schizofrenie en middelengebruik, het instellen op medicatie en het resocialiseren een langdurig proces, waarbij verdachte begeleid dient te blijven worden. De deskundigen adviseren verdachte bij voorkeur te laten behandelen in een FPA in het kader van een zorgmachtiging vanwege het verstrekkende karakter van de TBS-maatregel, de vreemdelingenrechtelijke gevolgen voor verdachte en het feit dat verdachte niet eerder geweld heeft gebruikt tijdens een psychose. De zorgmachtiging kan bovendien met een half jaar worden verlengd als verdachte aan de criteria voldoet. Ook ter zitting is psychiater [naam 1] bij het standpunt gebleven dat de langdurige psychiatrische zorg die verdachte nodig heeft, op grond van een zorgmachtiging kan worden verleend. Hij heeft verklaard dat verdachte na de klinische opname zal gaan resocialiseren in de omgeving en woonruimte en werk zal gaan zoeken en dat hij niet eerder uit de kliniek kan worden ontslagen dan dat hij woonruimte heeft. Binnen een TBS-maatregel zal verdachte dezelfde behandeling krijgen.
Volgens de reclassering is de TBS-maatregel met voorwaarden ook in de situatie van verdachte uitvoerbaar. Verdachte is aangemeld en geaccepteerd bij FPA Kompas in Wolfheze. Aldaar kan verdere psychiatrische stabilisatie plaatsvinden en onderzocht worden of verdachte een bestaan in Nederland kan opbouwen of dat er ingezet moet worden op repatriëring naar Polen. De voorwaarden behorende bij de TBS-maatregel kunnen door de reclassering in Polen worden overgenomen. Ook ter zitting is de heer [naam 3] bij het standpunt gebleven dat de TBS-maatregel met voorwaarden uitvoerbaar is. Hij heeft uitgelegd dat hij verwacht dat er zeker twee jaar nodig is om verdachte psychiatrisch te stabiliseren. Als verdachte meewerkt aan zijn behandeling, medicatietrouw is, meer ziekte-inzicht heeft en zijn abstinentie weet vast te houden, kan hij mogelijk al na een kortere periode uitstromen naar een andere vorm. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan de opgestelde voorwaarden mee te werken.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van het voortgangsverslag van [naam 6] van 12 april 2021. Hieruit blijkt dat er een incident heeft plaatsgevonden op het terrein van de FPA Kompas in Wolfheze waar verdachte sinds 1 maart 2021 verblijft. Verdachte heeft op 2 april 2021 tijdens een korte rit naar de dagbesteding aan het stuur van de auto getrokken en daarna een opmerking gemaakt over het aanrijden van mensen die op de weg liepen. Bij verdachte zijn voorafgaand aan het vertrek naar de dagbesteding geen signalen van extreem verhoogde spanning en stress waargenomen die als risicovol werden ingeschat. [naam 6] is daarom van mening dat het gedrag van verdachte een zeer onvoorspelbaar en gevaarlijk karakter kent. Volgens [naam 6] is verdachte evenmin zelfstandig in staat risicosignalen bij zichzelf te herkennen, deze te bespreken en/of er adequaat naar te handelen.
Op grond van de rapportages van de deskundigen die verdachte hebben onderzocht, stelt de rechtbank vast dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens waarvoor verdachte, gelet op het hoge recidiverisico en zijn beperkte ziekte-inzicht, langdurig psychiatrische zorg nodig heeft. Deze zorg kan volgens GZ-psycholoog [naam 4] en de deskundigen van het PBC binnen een civiele setting, op grond van een zorgmachtiging, worden verleend. Door de officier van justitie op te dragen een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz voor te bereiden, heeft de rechtbank, in navolging van het advies van deze deskundigen, beoogd te onderzoeken of er een minder verstrekkend alternatief voor handen is voor het opleggen van een TBS-maatregel aan verdachte. Op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg heeft de strafrechter immers de bevoegdheid ook ambtshalve een zorgmachtiging af te geven.
Anders dan de deskundigen, is de rechtbank echter van oordeel dat een opname op grond van een zorgmachtiging in de onderhavige zaak geen reëel alternatief is voor de TBS-maatregel. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat een zorgmachtiging slechts voor een half jaar kan worden afgegeven, terwijl uit de aangehaalde rapporten blijkt dat de duur van zes maanden niet afdoende is om verdachte gestabiliseerd te krijgen. Er is bij verdachte immers nog altijd sprake van een zeer beperkt ziektebesef en -inzicht, zoals ook ter zitting is gebleken. Ook is het recidiverisico hoog. Zelfs in een gestructureerde setting is het, ondanks medicatiegebruik en abstinentie van drugs, misgegaan. De rechtbank wijst daarbij op het incident dat heeft plaatsgevonden gedurende het verblijf van verdachte bij de FPA Kompas in Wolfheze. Weliswaar is een verlenging van de zorgmachtiging juridisch mogelijk, maar er bestaat onvoldoende zekerheid dat na een half jaar een machtiging tot voortgezet verblijf ook zal worden afgegeven. Ook het noodzakelijk geachte langdurige toezicht na de klinische behandeling is via een zorgmachtiging niet (op voorhand dwingend) te realiseren. Aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de noodzaak tot langdurig toezicht draagt met name ook bij dat niet duidelijk is in hoeverre verdachte de zucht naar middelen onder controle heeft. Verdachte gebruikt thans geen drugs, maar dat is in een beveiligde omgeving. Verdachte geeft nog steeds aan dat hij middelen wil gebruiken omdat hij zich daardoor beter voelt. Dat baart de rechtbank grote zorgen, temeer nu uit de aangehaalde rapporten blijkt dat middelengebruik een negatief versterkende werking kan hebben op zijn psychotische kwetsbaarheid en derhalve het recidiverisico verhoogt. Het vergaren van kennis over middelengebruik zal daarom een uitdrukkelijk onderdeel moeten zijn van de behandeling. Uit de aangehaalde rapportages blijkt, zoals hiervoor reeds overwogen, dat een dergelijke behandeling langer dan zes maanden zal duren.
Daarnaast neemt de rechtbank in haar overwegingen mee dat verdachte weliswaar niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar dat uit de rapportages wel blijkt dat er melding is gemaakt van gebruik van geweld door verdachte tegen personen en/of goederen, zowel in Polen als in het PPC.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een TBS-maatregel op te leggen. Slechts op die wijze wordt de veiligheid van anderen, gelet op de problematiek van verdachte en de hoge kans op herhaling, voldoende gegarandeerd. Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat het opleggen van deze maatregel vreemdelingenrechtelijke consequenties voor verdachte zal hebben die zijn re-integratie op zijn minst zullen belemmeren, acht zij - bij gebrek aan een passend alternatief - oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden geboden.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele voorwaarden voor het opleggen van TBS met voorwaarden is voldaan. Bij verdachte was tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake van een ziekelijke stoornis. Daarnaast is sprake van een misdrijf waarop in de wet een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Tevens eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank zal daarbij aan verdachte de voorwaarden opleggen zoals opgenomen in het eerder genoemde reclasseringsrapport.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom, na omzetting, een periode van vier jaar te boven gaan.
Nu er, gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38, 38a, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;

Maatregel

- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
*Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
* Verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht, deze medewerking houdt onder andere in:
● Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
● Verdachte laat één of meer vingerafdrukken nemen en een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
● Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
● Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde aanwezigheid;
●Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
●Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
●Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
● Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* Verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
* Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
* Verdachte laat zich opnemen bij FPA Kompas te Wolfheze of soortgelijke forensisch klinische setting, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* Verdachte laat zich behandelen door Pro Persona GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* Verdachte verblijft in een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. Tijdens het klinisch verblijd zal door de instelling waar hij verblijft urinecontroles worden afgenomen;
* Verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan een urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. Tijdens het klinisch verblijf zal door de instelling waar hij verblijft urinecontroles worden afgenomen;
* Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. E.B. Prenger en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 mei 2021.
Mr. Collombon, mr. Kempen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 september 2019 te Oosterhout, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, een touw/koord/veter om de nek/keel/hals van die [slachtoffer] heeft geslagen/gedaan en/of vervolgens dat/die touw/koord/veter, die om de nek/keel/hals van die [slachtoffer] zat, heeft aangetrokken en/of aangetrokken gehouden (waardoor die [slachtoffer] zijn bewustzijn heeft verloren), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 september 2019 te Oosterhout, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een touw/koord/veter om de nek/keel/hals van die [slachtoffer] heeft geslagen/gedaan en/of vervolgens dat/die touw/koord/veter, die om de nek/keel/hals van die [slachtoffer] zat, heeft aangetrokken en/of aangetrokken gehouden (waardoor die [slachtoffer] zijn bewustzijn heeft verloren) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 september 2019 te Oosterhout, althans in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door een touw/koord/veter om de nek/keel/hals van die [slachtoffer] te slaan/doen en/of vervolgens dat/die touw/koord/veter, die om de nek/keel/ hals van die [slachtoffer] zat, aan te trekken en/of aangetrokken te houden (waardoor die [slachtoffer] zijn bewustzijn heeft verloren);
(art. 300 Wetboek van Strafrecht)

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019214905 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 48. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 september 2019, opgenomen op pagina 9 tot en met 11 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Op zaterdag 7 september 2019 zat ik op een bank buiten de camping [camping] in Oosterhout. Plotseling kwam de Poolse jongen, de man die mij aanviel, vanachter mij op mij aflopen. Ik voelde dat hij iets rond mijn nek trok. Het was een koord. Het koord werd rond mijn hals geslagen. Ik weet nog dat ik naar achteren werd getrokken. Ik was direct mijn bewustzijn kwijt.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 7 september 2019, opgenomen op pagina 15 tot en met 17 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:Op zaterdag 7 september 2019 zaten wij aan een picknicktafel voor de ingang van de camping genaamd [camping] in Oosterhout. Ik zag dat [verdachte] een koord voor de nek van [slachtoffer] deed en ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] naar achter trok met dat koord. Ik probeerde ze uit elkaar te halen. Ik zag dat [verdachte] niet los liet en ik zag dat hij maar door bleef trekken/aantrekken, waardoor ik [slachtoffer] niet los kreeg. [getuige 1] heeft mij geholpen om [verdachte] bij [slachtoffer] weg te halen.
3.
Het geschrift, zijnde de brief van arts [naam 7] van de spoedeisende hulp van het [ziekenhuis] aan de huisarts, d.d. 7 september 2019, los document, inhoudende:Patiënt: [slachtoffer]
Op 7-9-2019 bezocht uw patiënt de Spoedeisende Hulp van ons ziekenhuis.
Nek: drietal striemen rondom de nek, met dorsaal een kleine blaar van 0,5 cm. Linkerzijde van de nek is iets gezwollen.
4.
Het forensisch geneeskundig letselverslag met benoeming als deskundige, opgesteld door forensisch arts [naam 8] , d.d. 21 augustus 2020, los document, inhoudende:
Betrokkene is buiten bewustzijn geweest. Uit het waarneembare letsel in de hals is op te maken dat er zowel een schurende als een drukkende kracht op de hals is uitgeoefend. Het zichtbare letsel op de foto’s (kleine bloeduitstortinkjes in de hals) gecombineerd met het verliezen van het bewustzijn duidt op afsluiting van de halsslagader.
5.
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 19 april 2021. Deze verklaring houdt in:
Ik heb het koord om de nek van één van die mensen geslagen. Ik heb het koord vervolgens aangetrokken. Het heeft vijftien à twintig seconden geduurd. Ik heb het koord behoorlijk krachtig aangetrokken, niet met al mijn kracht, maar behoorlijk krachtig.