ECLI:NL:RBZWB:2021:2224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
C/02/384171/ JE RK 21-710
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de gecertificeerde instelling in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 16 april 2021 een verzoek van de ouders behandeld tot wijziging van de gecertificeerde instelling (GI) die verantwoordelijk is voor de jeugdbescherming van hun vier minderjarige kinderen. De ouders hebben verzocht om de huidige GI, Stichting Nidos, te vervangen door Briedis Jeugdbeschermers, vanwege een gebrek aan vertrouwen in de huidige GI en de wens om met een nieuwe instelling een frisse start te maken. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de GI en Briedis.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er in Zeeland een zorgelijke situatie heerst door personele problemen bij de GI's, veroorzaakt door het opzeggen van contracten door gemeenten en het beëindigen van certificaten. Dit heeft geleid tot een beperkte mogelijkheid om nieuwe casussen op te pakken. De kinderrechter heeft grote zorgen geuit over de belangen van de minderjarigen, die gedwongen hulp nodig hebben, en heeft geconcludeerd dat een wijziging van de GI niet in hun belang zou zijn. De kinderrechter heeft de ouders erop gewezen dat een andere GI mogelijk niet de oplossing biedt die zij hopen, en dat een wijziging van de GI kan leiden tot verdere conflicten.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de ouders afgewezen, met de overweging dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarigen is en dat er een strakke regie van de gezinsmanagers noodzakelijk is om de samenwerking met de ouders te verbeteren. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 30 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/384171 / JE RK 21-710
Datum uitspraak: 16 april 2021

beschikking vervanging van de gecertificeerde instelling

in de zaak van

[verzoekster]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3] ,

geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,

[minderjarige 4] ,

geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

STICHTING NIDOS,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Utrecht,

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te Goes.
De kinderrechter merkt als informant aan:

COÖPERATIE BRIEDIS JEUGDBESCHERMERS,

hierna te noemen: Briedis,
gevestigd te Zoetermeer.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlage van de moeder van 26 maart 2021, ingekomen bij de griffie op
31 maart 2021;
- de e-mail van Briedis Jeugdbeschermers van 14 april 2021, ingekomen bij de griffie op
14 april 2021.
Op 16 april 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Syrische – Arabische taal;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Syrische – Arabische taal;
- een vertegenwoordiger van Briedis;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De kinderrechter stelt vast dat, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, de pleegouders van [minderjarige 3] niet tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de moeder en de verzoeken van de GI in de zaken met kenmerken C/02/383644 / JE RK 21-597 en C/02/384009 / JE RK 21-686, zijn de zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. In de zaken met kenmerken C C/02/383644 / JE RK 21-597 en C/02/384009 / JE RK 21-686 zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] wonen bij de ouders.
[minderjarige 3] verblijft bij [belanghebbende 2] in Goes.
Bij beschikking van 16 oktober 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengd voor de resterende duur van zes maanden, met ingang van 23 oktober 2020 tot 23 april 2021.
Bij beschikking van 23 april 2020 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] onder toezicht gesteld met ingang van 23 april 2020 tot 23 oktober 2020.
Bij beschikking van 16 april 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] voor het laatst verlengd met ingang van 23 april 2021 tot 23 april 2022.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 mei 2018 is [minderjarige 3] onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 2 mei 2018 tot 2 mei 2019. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van drie maanden, met ingang van 2 mei 2018 tot 2 augustus 2018.
Bij beschikking van 16 april 2021 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] voor het laatst verlengd met ingang van 2 mei 2021 tot 23 april 2022.

Het verzoek

De ouders verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, overeenkomstig artikel 1:259 BW de gecertificeerde instelling Stichting Nidos te vervangen voor de gecertificeerde instelling Briedis Jeugdbeschermers dan wel een door de rechtbank aan te wijzen gecertificeerde instelling.

De standpunten

Door en namens de ouders is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, het verzoek gehandhaafd. De ouders hebben, voordat zij te maken kregen met een ondertoezichtstelling, in het vrijwillig kader hulpverlening ontvangen. Tijdens die periode heeft de hulpverlener rapporten opgesteld waar de ouders zich niet in kunnen vinden; volgens de ouders staan in die rapporten veel onwaarheden vermeld. De huidige GI heeft de inhoud van deze rapporten als feiten aangenomen en hierdoor is bij de ouders een groot wantrouwen ontstaan. De onderlinge samenwerking komt niet van de grond. De ouders zijn teleurgesteld dat er geen hulpverlening voor de vader is gezocht, terwijl de problemen reeds langer bekend waren. De ouders zijn van mening dat zij met een andere GI met een schone lei kunnen beginnen en een nieuw traject kunnen starten. In aanvulling op het voorgaande heeft de advocaat van de ouders gesteld dat zij, nadat zij het verzoek bij de rechtbank had ingediend, op de hoogte is geraakt van de huidige situatie van Briedis. Zij heeft met Briedis overlegd en zij denken dat mogelijk de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG) de casus kan overnemen. De advocaat heeft geen contact met de WSG kunnen krijgen. Echter, zij weet wel dat de WSG eerst een opdracht van de kinderrechter wil ontvangen voordat zij al dan niet een bereidheidsverklaring uitspreekt.
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat zij bereid zijn om, als er een andere GI beschikbaar is, de casus met een warme overdracht te willen overdragen. Echter, de gezinsmanagers hebben wel hun bedenkingen bij een eventuele overdracht. Het betreft een ingewikkelde en arbeidsintensieve ondertoezichtstelling en het is niet zeker of de WSG de casus kan en wil overnemen. Hierdoor loopt het gezin wel het risico dat de WSG de zaak niet kan overnemen en dat, indien dat het geval is, de hulpverlening dan stagneert.
Namens Briedis is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat zij de casuïstiek niet kunnen overnemen. Het certificaat van Briedis is recent niet verlengd. Briedis moet daarom haar taken als binnen een half jaar afronden. Het ligt, gelet op het voorgaande, niet voor de hand dat Briedis deze casus kan overnemen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
De kinderrechter overweegt als volgt.
In Zeeland is op dit moment sprake van een zeer zorgelijke situatie. Ten gevolge van het opzeggen van het contract door de samenwerkende gemeenten met Intervence in december 2020, bestaat er bij Intervence en de andere in deze regio opererende GI’s een grote personele druk. Daar is nu bij gekomen dat het certificaat van Briedis recent is beëindigd waardoor Briedis haar zaken binnen zes maanden dient af te stoten. Onder deze omstandigheden zijn de overige in Zeeland opererende GI’s op dit moment niet altijd in staat nieuwe casussen op te pakken. De kinderrechter uit haar grote zorgen over deze situatie, die in flagrante strijd is met de belangen van de minderjarigen in de regio Zeeland die gedwongen hulp nodig hebben.
Dat geldt ook voor onderhavige casus, waar de ruimte om het verzoek van de ouders tot wijziging van de GI toe te wijzen, door deze omstandigheden ernstig wordt beperkt.
Op grond van de overlegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat een wijziging van de GI niet in het belang is van de minderjarigen. Bij beschikking van 16 april 2021 is zowel de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] als de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 3] verlengd voor de duur van één jaar, te weten tot 23 april 2022. De kinderrechter heeft in die beschikking vastgesteld dat er de nodige zorgen bestaan omtrent de ontwikkeling van de minderjarigen, onder meer ten aanzien van de schoolgang en het gegeven dat zij oor- en ooggetuige zijn geweest van het huiselijk geweld wat zich tussen de ouders, in de richting van de vader, heeft afgespeeld. De kinderrechter heeft voorts vastgesteld dat [minderjarige 3] intensieve en specialistische hulpverlening nodig heeft, welke de ouders haar niet kunnen bieden. Een wijziging van de GI is, gelet op de vertragende werking die dat met zich teweeg kan brengen, niet in het belang van de minderjarigen. Daarnaast heeft Briedis geen bereidheidsverklaring afgegeven, gelet op de eerder genoemde ontwikkeling bij Briedis. Zij kunnen de casus simpelweg niet overnemen.
Namens de ouders is nog gesuggereerd dat wellicht de WSG de zaak kan overnemen. Nog daargelaten dat de WSG slechts minderjarigen begeleidt die tot een specifieke doelgroep behoren, is het onzeker of de WSG, gelet op de hiervoor geschetste zorgelijke situatie in Zeeland, en de daaruit voortkomende zaaktoebedelingsdruk, deze zaak kan overnemen.
De kinderrechter kan zich tenslotte niet aan de indruk onttrekken dat de ouders wellicht de hoop hebben dat als er een andere GI wordt belast met de tenuitvoerlegging van de beschermingsmaatregelen, dat daarmee de problemen zullen zijn opgelost. Zij is echter van oordeel dat het aannemelijk is dat indien een andere GI in het gezin betrokken zou raken en deze een andere zienswijze dan de ouders erop zou nahouden, dat dan de ouders en de minderjarigen wellicht opnieuw in een soortgelijke, conflictueuze situatie terecht zullen komen.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een wijziging van de GI niet in het belang is van de minderjarigen. Om die reden wordt het verzoek van de ouders in zijn geheel afgewezen.
De kinderrechter overweegt ten slotte als volgt.
De kinderrechter verwacht van de gezinsmanagers dat er strak regie zal worden gevoerd. Het is van belang dat zal worden doorgepakt en dat er met en ook door de ouders, in het belang van de minderjarigen, een betere verstandhouding wordt gecreëerd.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de ouders geheel af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2021 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.F. Hol als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 april 2021.
(TH)