ECLI:NL:RBZWB:2021:2218

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1450 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenen van een omgevingsvergunning voor het herbouwen van een afgebrand deel van een bedrijfspand in Oisterwijk

Op 30 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.C.P.M. van Dun, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, dat op 2 februari 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend aan Van Helden Vastgoed B.V. voor het herbouwen van een afgebrand deel van een bedrijfspand. De verzoekers betogen dat de activiteiten van Fire-Up, de huurder van het pand, in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat de brandveiligheid niet gewaarborgd is. Tijdens de zitting op 21 april 2021 is het spoedeisend belang van de verzoekers besproken, waarbij werd aangegeven dat Fire-Up medio juli 2021 het pand in gebruik wil nemen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen van de vergunninghouder, Fire-Up, zwaarder wegen dan die van de verzoekers. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om het bestreden besluit te schorsen, mede gezien het feit dat de brandweer in een advies heeft aangegeven dat de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit 2012, mits rekening wordt gehouden met bepaalde opmerkingen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het spoedeisend belang van de verzoekers beperkt is en de brandveiligheid voldoende gewaarborgd lijkt te zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1450 WABOA VV

uitspraak van 30 april 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

Cromvoirtse IJzerhandel B.V.,
Hendrikx Matrijzen Service B.V.,
Puzo B.V.,
Metalco B.V., en
R&S Company B.V.,
allen gevestigd te Oisterwijk,
verzoekers,
gemachtigde: mr. M.M.W.H. Holtackers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, verweerder.
Als derde partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Fire-Up International B.V., te Oisterwijk,
EurInVo B.V., te Moergestel,
gemachtigde: mr. A.C.P.M. van Dun.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 2 februari 2021 van verweerder (bestreden besluit) inzake het verlenen van een omgevingsvergunning aan Van Helden Vastgoed B.V. (de rechtsvoorganger van EurInVo B.V.) voor het herbouwen van het afgebrande deel van het bedrijfspand op het perceel [adres] . Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 21/1242 WABOA.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 april 2021. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam] (Cromvoirtse IJzerhandel). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.F.H.T. Hordijk. Derde partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en C.A.G. van Opstal.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
EurInVo is eigenaresse van het perceel [adres] . Voorheen was dat Van Helden Vastgoed. Het perceel wordt gehuurd en gebruikt door Fire-Up.
Op 28 oktober 2019 heeft Van Helden Vastgoed een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het terugbouwen van een eerder afgebrande uitbouw aan het bedrijfspand op het perceel. Bij besluit van 24 maart 2020 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ verleend.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de overschrijding van de minimale afstand van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens. Het college heeft daarbij besloten tot het afwijken van het bestemmingsplan voor de overschrijding van de afstand van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelgrens en tot het in stand laten van het primaire besluit met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit berust. Voor het overige heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard.
Gronden
2. Verzoekers hebben aangevoerd dat de activiteiten van Fire-Up in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In dat verband stellen verzoekers zich op het standpunt dat de activiteiten van Fire-Up vallen onder een hogere milieucategorie dan die waarvan het college in het bestreden besluit is uitgegaan. Omdat de activiteiten volgens verzoekers niet conform het bestemmingsplan zijn, kan er volgens hen door het college ook geen gebruik worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Verzoekers stellen verder dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico’s van de activiteiten van Fire-Up naar de omgeving en dat er in dat kader onvoldoende voorschriften zijn gesteld. In dat verband stellen verzoekers zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012 en dat de omgevingsvergunning om die reden niet verleend had mogen worden. Verzoekers hebben daarbij verwezen naar het advies van de brandweer van 11 februari 2020, waaruit zij hebben afgeleid dat het bouwplan slechts aan artikel 6.30, eerste en vierde lid, van het Bouwbesluit voldoet wanneer er een aanvullende bluswatervoorziening wordt aangelegd.
Verzoekers hebben erop gewezen dat er inmiddels is gestart met de bouwwerkzaamheden en dat zij ervoor vrezen dat Fire-Up het pand in gebruik zal nemen voordat de vergunning onherroepelijk is. Zij hebben de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
Spoedeisend belang
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De omgevingsvergunning is verleend voor het herbouwen van een eerder afgebrande uitbouw van een bestaand bedrijfspand. Het te herbouwen gedeelte van het bedrijfspand zal gaan fungeren als magazijn voor – onder meer – de opslag van geproduceerde aanmaakblokjes (gereed product). De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers niet zozeer problemen hebben met het herbouwen op zich, maar dat het probleem met name zit in het opnieuw in gebruik nemen van dat deel van het bedrijfspand door Fire-Up en in de brandveiligheid.
De voorzieningenrechter constateert dat het spoedeisend belang van verzoekers beperkt is tot de periode waarin Fire-Up het in geding zijnde deel van het bedrijfspand in gebruik neemt tot het moment waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep in de bodemzaak BRE 21/1242 WABOA.
Ter zitting is het spoedeisend belang van verzoekers besproken. Daarbij is ook besproken met partijen dat de bodemzaak zal worden behandeld op zitting op 30 juni 2021. Hiermee hebben partijen ingestemd. Fire-Up heeft ter zitting toegelicht dat het in geding zijnde deel van het bedrijfspand naar verwachting medio juli 2021 in gebruik zal worden genomen. Hij heeft daarbij aangegeven dat Fire-Up niet bereid is om met de ingebruikname te wachten tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep (uiterlijk zes weken na 30 juni 2021).
De voorzieningenrechter leidt uit het voorgaande af dat het spoedeisend belang van verzoekers niet afwezig is, maar wel beperkt is tot een periode van zo’n vier weken, van medio juli tot medio augustus.
Voorts neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat ingebruikname van het in geding zijnde deel van het bedrijfspand door Fire-Up niet onomkeerbaar is, dat het bedrijfspand voor het overige (al jaren) vergund in gebruik is door Fire-Up, dat ook het in geding zijnde deel van het bedrijfspand in het verleden vergund in gebruik was door Fire-Up, en dat de aanmaakblokjes, die zullen worden opgeslagen in het in geding zijnde deel van het bedrijfspand, nu elders in het bedrijfspand aan [adres] worden opgeslagen.
Alle hierboven vermelde feiten en omstandigheden afgewogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er wel een spoedeisend belang is, maar dat dit zeer beperkt is. De voorzieningenrechter zal daarmee rekening houden in de belangenafweging.
Beoordelingskader
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
Mede gezien het zeer beperkte spoedeisende belang in de zaak, zal de voorzieningenrechter zich deze uitspraak beperken tot een voorlopig oordeel en belangenafweging over de beroepsgronden die dat spoedeisend belang raken.
Brandgevaar
6. Verzoekers stellen in beroep hun vraagtekens bij de brandveiligheid van het in geding zijnde bouwwerk. Volgens hen voldoet het in geding zijnde bouwplan niet aan artikel 6.30, eerste lid, van het Bouwbesluit.
Artikel 6.30, eerste lid, van het Bouwbesluit bepaalt dat een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening heeft. Daarbij is vermeld dat dit niet geldt indien de aard, ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de brandweer naar aanleiding van de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 11 februari 2020 advies heeft uitgebracht. De brandweer heeft na onderzoek geconcludeerd dat de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit 2012 wanneer rekening wordt gehouden met de in het advies gemaakte opmerkingen. Vervolgens is op pagina 4 van het advies vermeld onder het kopje ‘Bouwbesluit 2012’ dat op grond van de ‘Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening’ van de gezamenlijke Brabantse Veiligheidsregio’s (vastgesteld 7 juli 2016) op een afstand van ten hoogste 200 meter vanaf de ingang van het bouwwerk een aanvullende bluswatervoorziening aanwezig moet zijn met een capaciteit van 120 m³/uur, inzetbaar binnen 15 minuten.
Ter zitting is gebleken dat partijen deze passage in het advies verschillend interpreteren. Verzoekers lezen in het advies dat de brandweer vindt dat er onvoldoende bluswater op het perceel voorhanden is. Volgens verzoekers is het de bedoeling geweest van de brandweer om het college te adviseren om dit voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden. Het college heeft ter zitting toegelicht in het advies te lezen dat de brandweer slechts heeft opgemerkt dat er een aanvullende bluswatervoorziening aanwezig moet zijn, maar niet dat de beschikbare voorziening niet toereikend zou zijn. Overigens heeft het college daarbij opgemerkt dat de opmerkingen van de brandweer niet relevant zijn, omdat er sprake is van het herbouwen van een bestaand gebouw.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het advies van de brandweer voor meerdere interpretaties vatbaar is, en dat de bedoeling van de brandweer uit het advies niet duidelijk blijkt. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat in het advies een naam van een contactpersoon met telefoonnummer is vermeld, met wie men contact kan opnemen voor informatie, en dat het college ter zitting heeft toegelicht dat het nog niet de kans heeft gezien om contact te leggen. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat hierover in het kader van het vooronderzoek van de bodemzaak voor 30 juni 2021 door partijen meer helderheid kan worden gegeven en dat het aan de rechtbank is om daarover in haar uitspraak op het beroep een oordeel te geven.
Omdat het bouwwerk volgens de planning pas medio juli 2021 in gebruik zal worden genomen, ziet de voorzieningenrechter in het advies van de brandweer onvoldoende reden om het bestreden besluit tot de uitspraak van de rechtbank te schorsen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat in het advies in elk geval niet de expliciete voorwaarde is opgenomen dat op het perceel een (aanvullende) bluswatervoorziening dient te worden gerealiseerd. Bovendien heeft Fire-Up ter zitting toegelicht dat er in het belang van de brandveiligheid een geavanceerde schuimblusinstallatie in het magazijn zal worden geïnstalleerd waarmee een eventueel optredende brand snel kan worden geblust. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan die toezegging te twijfelen en gaat ervan uit dat met die schuimblusinstallatie het brandgevaar in elk geval zal worden verminderd ten opzichte van de huidige situatie, waarin de aanmaakblokjes worden opgeslagen in de bestaande (en vergunde) bedrijfshal, die niet over een dergelijke schuimblusinstallatie beschikt.
Bedrijfsactiviteiten Fire-Up/milieucategorie
8. Een andere belangrijke beroepsgrond voor verzoekers is de milieucategorie waaronder de bedrijfsactiviteiten van Fire-Up moeten worden geschaard.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het geldende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Oisterwijk’ ter plaatse een bedrijf toestaat tot en met milieucategorie 3.1 (zoals vermeld in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, bijlage 1 bij de planregels).
In het bestreden besluit is het college ervan uitgegaan dat Fire-Up met haar bedrijfsactiviteiten ter plaatse valt onder de milieucategorie 3.1 of lager. Verzoekers stellen zich evenwel op het standpunt dat het bedrijf valt onder milieucategorie 3.2 en dus volgens de planregels niet op het perceel [adres] gevestigd mag zijn.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het dossier rapporten van meerdere deskundigen bevat, waaruit verschillende opvattingen blijken over de milieucategorie waaronder de bedrijfsactiviteiten van Fire-Up moeten worden geschaard.
In een andere lopende beroepszaak, zaaknummer BRE 20/5762 GEMWT, die ook op 30 juni 2021 op zitting zal worden behandeld, heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld voor advies over de milieucategorie waaronder de bedrijfsactiviteiten van Fire-Up dienen te worden geschaard. De StAB heeft na onderzoek geconcludeerd dat de SBI-code 32.99.9 ‘Vervaardiging van overige goederen (rest)’ de meest voor de hand liggende categorie is. De StAB heeft daarbij opgemerkt dat dit een zeer diverse categorie betreft, maar dat deze is voorzien van een vrij lange lijst van voorbeeldactiviteiten met zeer uiteenlopende producten (vervaardiging van doodskisten, wandelstokken, inktlinten, rokersbenodigdheden, kaarsen, etc.). Hoewel geen van de voorbeelden goed vergelijkbaar is met de vervaardiging van aanmaakblokjes, moet deze categorie volgens de StAB als meest passend worden beschouwd. De StAB heeft daarbij in aanmerking genomen dat de diversiteit en daarmee mogelijke onzekerheden met betrekking tot de optredende milieugevolgen (gevaar, geluid, geur, stof) met zich meebrengt dat voor deze SBI-code een relatief ruime milieucategorie 3.1 wordt aangehouden.
De voorzieningenrechter zal in het kader van de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening voorlopig aansluiten bij het advies van de StAB. Dat betekent dat het bedrijf Fire-Up naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrecht niet in strijd met de planregels op het perceel [adres] is gevestigd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking het feit dat Fire-Up met dezelfde bedrijfsactiviteiten al jaren aldaar (legaal) gevestigd is. De voorzieningenrechter neemt tevens in aanmerking dat in een eerdere voorlopige voorzieningenprocedure ook de milieucategorie onderwerp van geschil is geweest, en dat de voorzieningenrechter toen – uitspraak 17 april 2015, zaaknummer BRE 15/1713 WABOA VV – het standpunt van het college, dat het bedrijf van Fire-Up behoort tot categorie 2, heeft gevolgd.
Het is aan de rechtbank om hierover in de lopende beroepsprocedures een bindend oordeel te geven.
Slotoverwegingen
10. Op basis van het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat de belangen van vergunninghoudster bij het kunnen gebruik maken van de omgevingsvergunning zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
Het onderzoek in de bodemzaak wordt voortgezet.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 30 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.