ECLI:NL:RBZWB:2021:2208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De eiser had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op basis van de Participatiewet, welke door Orionis was afgewezen. Het primaire besluit van Orionis dateert van 17 september 2019, waarin de aanvraag werd afgewezen, en het bestreden besluit van 24 december 2019, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op zitting behandeld op 3 maart 2021, waarbij de eiser en een vertegenwoordiger van Orionis aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat de eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomensgegevens en woonsituatie over de relevante periode van 36 maanden voorafgaand aan zijn aanvraag. De eiser ontving een bijstandsuitkering en had op 4 juli 2019 de aanvraag ingediend, maar kon niet aantonen dat zijn inkomen gedurende de referteperiode niet hoger was dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Orionis stelde dat er geen inkomens- en vermogensgegevens bekend waren over de periode waarin de eiser bij zijn partner verbleef, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag om de individuele inkomenstoeslag terecht was afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/129 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2019 (primaire besluit) heeft Orionis eisers aanvraag om aan hem een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet toe te kennen, afgewezen.
In het besluit van 24 december 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 3 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. N.M. Feijtel namens Orionis.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Eiser heeft op 4 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag. Daarbij heeft eiser aangegeven dat zijn inkomen de afgelopen 36 maanden niet hoger is geweest dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Eiser heeft vermeld dat hij een netto uitkering heeft van € 943,03 per maand.
2.
Standpunt Orionis.
Orionis stelt zich op het standpunt dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn inkomensgegevens en woonsituatie over de gehele periode van 36 maanden voorafgaand aan zijn aanvraag waardoor het recht op en individuele inkomenstoeslag niet is vast te stellen.
3.
Standpunt eiser.
Eiser voert aan dat Orionis wel kan vaststellen of hij aan de voorwaarden voldoet omdat al zijn inkomensgegevens bekend zijn. Het inkomen over 2016 bedroeg € 14.896,- en over 2017 € 15.064,-. Zijn vermogen is nihil. Eiser wijst erop dat de griffier van de rechtbank betalingsonmacht heeft aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser de jaaropgaven over 2015 tot en met 2018 meegezonden.
4.
Wettelijk kader.
In artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag kan verlenen.
In het tweede lid is bepaald dat tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval worden gerekend:
a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; en
b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Van toepassing is de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Vlissingen (Verordening).
In artikel 1 van de Verordening is bepaald dat in deze Verordening wordt verstaan onder:
-inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;
-peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;
-referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum.
In artikel 4 van de Verordening is bepaald dat een persoon een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet heeft indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
5.
Beoordeling.
Griffierecht.
Eiser heeft een verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht ingediend. De rechtbank heeft besloten dit verzoek toe te wijzen. Aan eiser wordt daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht verleend.
Individuele inkomenstoeslag.
Nu eiser zijn aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag op 4 juli 2019 heeft ingediend moet hij in de periode van 4 juli 2016 tot en met 4 juli 2019 voldoen aan de voorwaarde dat zijn inkomen over die 36 maanden niet hoger is geweest dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
In verband met een eerder onderzoek naar eisers woonsituatie is gebleken dat hij van 1 december 2015 tot 3 april 2018 niet in de gemeente Vlissingen heeft verbleven maar bij zijn partner in [plaatsnaam 2] . Eiser heeft dit niet bestreden. Gedurende deze periode had eiser geen recht op een bijstandsuitkering van Orionis omdat hij zijn hoofdverblijf in [plaatsnaam 2] had.
Orionis stelt dat geen inkomens- en vermogensgegevens van eiser over die periode bekend zijn. Zo is niet bekend of hij een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner. Evenmin is bekend of eiser of zijn partner in die periode een uitkering ontving of vermogen bezat.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt de jaaropgaven over 2015 tot en met 2018 ingeleverd. Als gevolg van het besluit van 5 april 2018, het besluit op bezwaar van 9 juli 2018 en de uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2019 (zaaknummer BRE 18/5535 PW), kan aan deze jaaropgaven niet die waarde worden toegekend die eiser daaraan gehecht wil zien omdat in ieder geval vaststaat dat eiser vanaf 1 december 2015 geen recht had op een bijstandsuitkering van Orionis. Eiser heeft bovendien geen andere schriftelijke inkomens- en vermogensgegevens ingeleverd en heeft dan ook niet zijn standpunt onderbouwd dat hij in de periode van 4 juli 2016 tot 3 april 2018, welke deel uitmaakt van de te beoordelen periode, voldeed aan de voorwaarde dat zijn inkomen niet hoger is geweest dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
Orionis kan als gevolg daarvan niet vaststellen of eiser voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking komt en heeft eisers aanvraag terecht om die reden afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 29 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van anonieme publicatie op www.rechtspraak.nl .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.