ECLI:NL:RBZWB:2021:2204
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 december 2019, waarin de toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet aan haar voormalig werkneemster werd behandeld. Verzoekster trok haar beroep in op 11 maart 2021, omdat zij achteraf ontdekte dat zij geen belanghebbende was bij het bestreden besluit. Vervolgens verzocht zij het UWV om veroordeling in de proceskosten. Het UWV reageerde hierop met de stelling dat er geen aanleiding was voor vergoeding van de proceskosten, aangezien het bestreden besluit niet onrechtmatig was.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, een bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeerde echter dat er geen sprake was van tegemoetkoming aan verzoekster, omdat het bestreden besluit niet was ingetrokken of gewijzigd. Daarom was er geen onrechtmatig besluit en voldeden de voorwaarden voor vergoeding van proceskosten niet.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 29 april 2021. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.