ECLI:NL:RBZWB:2021:2153

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
AWB- 21_769 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening Ziektewetuitkering en niet-ontvankelijkheid van het verzoek

Op 23 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de Ziektewetuitkering van de verzoeker. De verzoeker had op 16 februari 2021 een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter, nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op 10 februari 2021 had besloten de uitbetaling van zijn Ziektewetuitkering per 8 februari 2021 te schorsen. Echter, op 23 februari 2021 heeft het UWV de schorsing opgeheven en de betaling van de uitkering hervat.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de procedure is vastgesteld dat de verzoeker het griffierecht van € 49,- niet heeft betaald, wat volgens artikel 8:82 in samenhang met 8:41 van de Awb leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek, tenzij het niet betalen van het griffierecht niet aan de verzoeker kan worden toegerekend. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die het niet betalen van het griffierecht kunnen rechtvaardigen.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de verzoeker geen procesbelang meer heeft, aangezien de schorsing van de Ziektewetuitkering inmiddels is opgeheven en de uitbetaling is hervat. Hierdoor is het verzoek kennelijk niet ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/769 ZW VV

uitspraak van 23 april 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 16 februari 2021 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van verweerder van 10 februari 2021. Bij dat besluit is de uitbetaling van verzoekers Ziektewetuitkering per 8 februari 2021 geschorst.
Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het UWV de schorsing opgeheven en is de betaling van de Ziektewetuitkering hervat per 8 februari 2021.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:82 in samenhang met 8:41 van de Awb griffierecht betalen. Voor deze zaak is het griffierecht vastgesteld op € 49,-. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht betrokkene niet kan worden toegerekend. In de nota is verzoeker er op gewezen dat het griffierecht binnen twee weken moet zijn betaald en dat anders het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald. Dat dit verzoeker niet is toe te rekenen, is niet gebleken. Dit leidt ertoe dat het verzoek niet ontvankelijk zal worden verklaard.
3. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker geen procesbelang meer heeft bij zijn verzoek, nu de schorsing van zijn Ziektewetuitkering is opgeheven en de uitbetaling van de uitkering per 8 februari 2021 is hervat.
4. Het verzoek is daarom kennelijk niet ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier op 23 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.