ECLI:NL:RBZWB:2021:2152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
02-821255-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F. Fleskens
  • A. Dekker
  • M. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade tijdens een begrafenis

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade. De feiten dateren van 6 mei 2016, toen de verdachte samen met drie anderen de aangever tijdens een begrafenis naar een bos heeft meegenomen en daar zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, waaronder meerdere botbreuken in het aangezicht en een beenbreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever met voorbedachten rade hebben mishandeld, waarbij zij een plan hebben opgezet om de aangever te overmeesteren en te slaan. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat er enige inconsistenties waren. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 242 dagen, waarbij rekening is gehouden met de ouderdom van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twee jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat niet voldoende bewijs was dat de aangever tegen zijn wil in de auto is gedwongen. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit, vooral gezien de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden, namelijk tijdens een begrafenis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821255-16
vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman: mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 en 24 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Korver, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 30 april 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met (een) ander(en) op 6 mei 2016 [aangever] al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (feit 1) en wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt op basis van het dossier tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als medeplegers direct betrokken zijn geweest bij de zware mishandeling (feit 1) en de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2). Volgens de officier van justitie zijn de verklaringen van aangever [aangever] niet alleen uitgebreid, maar ook gedetailleerd en – belangrijker nog – op hoofdlijnen consistent. Steeds noemt aangever deze vier namen van leden van [naam 2] als degenen die hem hebben mishandeld. De officier van justitie vindt het van belang dat aangever op dat moment niet wist – en ook niet kon weten – dat er camerabeelden waren waarop te zien is dat precies die vier personen gedurende een ruime twintig minuten afwezig waren bij de plechtigheid. Dit staat volgens de officier van justitie haaks op het scenario van verdachte, dat aangever de gebeurtenissen verzonnen zou hebben, omdat hij gevallen zou zijn met zijn motor. De officier van justitie meent dat de omstandigheid dat alleen aangever de verdachten aanwijst als daders niet aan een bewezenverklaring in de weg hoeft te staan. De verklaringen van aangever worden volgens de officier van justitie ondersteund door de camerabeelden bij het crematorium, waaruit niet alleen is af te leiden dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] samen met [aangever] twintig minuten weg zijn geweest bij de crematiegelegenheid, maar ook de manier waarop er wordt vertrokken, de afstand tot- en de interactie met elkaar, spreekt volgens de officier van justitie boekdelen. De officier van justitie concludeert verder uit de beelden dat er bij aangever geen fysieke beperking te zien is op het moment dat hij lopend uit beeld verdwijnt. Daar komt bij dat de motor van aangever op het moment waarop het letsel moet zijn ontstaan niet van het crematoriumterrein af is geweest, waardoor een ongeluk met zijn motor – én met het zware letsel dat hij daarbij zou hebben opgelopen – volgens hem is uitgesloten. De verklaringen van aangever vinden verder steun in het bij hem vastgestelde letsel, de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , de resultaten van het technisch onderzoek aan de motor waarbij er geen gebreken of omstandigheden zijn geconstateerd die passen bij een verkeersongeluk en het technisch onderzoek aan de Seat Arosa waarbij bloedsporen van aangever zijn aangetroffen alsmede de camerabeelden van het [naam 3] in Schiedam. De officier van justitie betoogt dat de voorbedachten rade inherent is aan de situatie, nu het niet anders kan zijn dan dat verdachte en de medeverdachten hebben gewerkt volgens een tevoren bedacht plan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten kan komen en wijst daarbij op het volgende.
De verklaringen van aangever zijn onbetrouwbaar. Hij is alles behalve consistent in zijn verklaringen op essentiële punten. Hij verklaart wisselend over de samenstelling van de aanwezige personen en het aandeel dat ieder in het gebeurde zou hebben gehad. Het dossier biedt geen ondersteuning voor de verklaring van aangever dat hij is mishandeld op de door hem genoemde plaats delict. Uit de (camera)beelden en situatie ter plaatse kan worden vastgesteld dat er diverse mogelijkheden zijn om het terrein te betreden en te verlaten. Voorts blijkt uit de beelden dat er verschillende personen in en uit beeld lopen. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en opzet van verdachte. Er zijn ook geen sporen aangetroffen die wijzen in de richting van verdachte. De verdediging betoogt verder dat er buiten de aangifte geen enkel bewijsmiddel is, waaruit de voorbedachten rade kan worden afgeleid.
Aangezien aangever heeft verklaard dat hij vrijwillig is meegegaan en de auto waarover hij verklaart pas later komt aangereden, is het feitelijk onmogelijk dat hij van zijn vrijheid is beroofd door in deze auto te stappen, zodat er geen sprake kan zijn van vrijheidsberoving.
Vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte van beiden feiten te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op 9 mei 2016 kwam er bij de politie een telefonische melding binnen van een persoon genaamd [aangever] . Hij gaf aan dat hij in het [naam 3] in Schiedam lag met botbreuken naar aanleiding van een mishandeling binnen motorclub [naam 2] .
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage blijkt dat [aangever] op 10 mei 2016 aangifte heeft gedaan van zware mishandeling gepleegd op 6 mei 2016 in de bossen in de omgeving van Bergen op Zoom. Aangever verklaarde dat hij op de begrafenis van de vader van [naam 7] aanwezig was. Daar werd hij door [medeverdachte 1] (
[medeverdachte 1]) gevraagd om mee te lopen naar een auto en moest hij instappen. In de auto zaten verder ‘ [bijnaam] ’, [medeverdachte 2] (
[medeverdachte 2]) en [verdachte] . Ze reden door een bos een zandpad op. Daar moest hij uitstappen en meelopen. Alle inzittenden van de auto liepen ook mee. Hij hoorde dat [medeverdachte 2] tegen ‘ [bijnaam] ’ zei dat hij moest uitkijken of er mensen aankwamen. ‘ [bijnaam] ’ stond op ongeveer 25 meter bij hem vandaan. De andere personen liepen in een kringetje om hem heen. Vervolgens werd hij tegen zijn lijf en hoofd geschopt en geslagen. Hij is een tijd bewusteloos geweest. Hij voelde dat hij niet meer kon lopen. Hij werd enige tijd later in [naam 4] neergezet. Op 8 mei 2016 kreeg hij in het ziekenhuis visite van een aantal leden van de [naam 5] . ‘ [bijnaam] ’ zei tegen hem dat hij moest voordoen alsof hij een ongeluk met de motor had gehad.
In aanvulling hierop verklaarde aangever op 23 mei 2016 dat [verdachte] hem in het bos van achter vast hield. Op het moment dat er een ouder stel voorbij was gelopen stak [medeverdachte 1] twee vingers in de lucht. Hierna werd hij geschopt en geslagen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn, omdat hij onder meer steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat de politie daarbij sturend te werk is gegaan, zodat deze verklaringen niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat aangever in een tijdsbestek van bijna drie jaar veelvuldig is gehoord en hij uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Ook de rechtbank constateert dat aangever op onderdelen tegenstrijdige en wisselende verklaringen heeft afgelegd en zij heeft de verklaringen van aangever dan ook met de nodige behoedzaamheid bekeken. De rechtbank stelt echter vast dat de verklaringen van aangever op hoofdlijnen hetzelfde zijn gebleven en dat verschillende essentiële onderdelen, ook op detailniveau, worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen.
Zo laten de camerabeelden van het toegangshek bij de ingang van het [naam 6] te Bergen op Zoom zien dat de door aangever genoemde personen op 6 mei 2016 iets vóór 13:00 uur het beeld uit lopen en ruim twintig minuten later pas weer in beeld verschijnen. Om 12.51.22 lopen [medeverdachte 2] en [verdachte] linksaf de Gareelweg op. [medeverdachte 1] en aangever lopen om 12.52.51 uur samen over de Mastendreef, komend uit de richting van de Holleweg en gaan ook in de richting van de Gareelweg. De verklaring van aangever dat hij door [medeverdachte 1] werd aangesproken om mee te lopen komt dan ook naadloos overeen met hetgeen te zien is op de beelden. Dit terwijl aangever op het moment dat hij hierover verklaarde nog niet wist dat er camerabeelden zouden zijn waarop dat te zien zou zijn. Aangever keert, nadat hij met [medeverdachte 1] uit beeld verdwijnt, niet meer terug op de camerabeelden, terwijl zijn motor geparkeerd staat op de Gareelweg. Dit sluit volledig aan bij het feit dat aangever na de mishandeling is weggebracht. Dat wordt bevestigd door twee onafhankelijke getuigen. Getuige [getuige 1] , werkzaam in [naam 4] , verklaarde dat er op 6 mei 2016 een man ondersteund door twee anderen werd binnengedragen. Zij zag dat hij niet meer zelf kon lopen en bloed in zijn gezicht had, aan zijn neus ter hoogte van zijn oog. Zij hoorde in de gang dat de man met de motor was gevallen. Zij vond dat vreemd omdat de kleding van de man nog heel was. Ook getuige [getuige 2] , de eigenaar van [naam 4] , heeft gezien dat er op 6 mei 2016 een man binnen was gekomen, die zelf niet meer op zijn benen kon staan. Hij werd ondersteund door andere mensen.
Aangever heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] tegen de security van Eindhoven zei dat hij hem weg moest brengen. Ze zijn vervolgens met een zwarte Seat, type Erossa (
de rechtbank begrijpt: Arosa) met aangever naar het clubhuis van Eindhoven zijn gereden. Onderweg ging de auto stuk en zijn zij overgestapt op een wit bestelbusje van de president van Eindhoven. Het betrof het busje van de bierwacht. De eigenaar van het restaurant waar zij onderweg stopten kwam op de parkeerplaats naar aangever toegelopen en vroeg wat er gebeurd was. Hij had gezegd dat hij was gevallen met de motor. Ook deze onderdelen van de verklaringen worden door objectieve bewijsmiddelen ondersteund.
Uit onderzoek is gebleken dat bij de uitvaart van de vader van [naam 7] een zwarte Seat Arosa, voorzien van kenteken [kenteken] is gezien. Het kenteken stond op naam van [naam 8] een lid van motorclub [naam 2] , [naam 9] . Deze auto is later in beslag genomen. Op de autogordel van de passagierszijde werden bloedsporen aangetroffen, die bleken te matchen met het DNA-profiel van aangever.
Verder bleek uit onderzoek dat de president van het [naam 10] , [naam 11] rijdt in een Renault Kangoo, met de belettering ‘ [naam 12] ’.
Getuige [getuige 3] , eigenaar van Bourgondische Taverne [naam 13] , gevestigd te Valkenswaard verklaarde in december 2016 dat hij zich kon herinneren dat hij ruim en half jaar geleden een persoon had aangesproken die een blauw oog had en een bebloed gezicht. Hij had de man gevraagd wat hij had gedaan. Die man had gezegd dat hij met zijn motor tegen een boom was gereden waarop getuige had gezegd dat het niet door een ongeluk was gekomen. Het was die dag mooi weer geweest en er zaten ook een paar leden van motorclub [naam 2] op zijn terras.
Ook de verklaring van aangever dat hij op 8 mei 2016 omstreeks 17:30 uur in het [naam 3] te Schiedam werd bezocht door een aantal leden van [naam 5] , waaronder [bijnaam] en sloper [naam 14] (
[naam 14]) en de president en vicepresident van [naam 2] , [naam 15] , wordt ondersteund door camerabeelden. Uit onderzoek naar de camerabeelden van het [naam 3] bleek dat er op 8 mei 2016 omstreeks 17:14 uur een groep van vijf personen richting het ziekenhuis liep, waarvan er drie gekleed waren in hesjes van [naam 2] .
Getuige nummer [nummer] , werkzaam op de afdeling [afdeling] in het [naam 3] in [plaats], verklaarde dat aangever bont en blauw was toen hij binnen kwam en dat hij vertelde dat hij in een hinderlaag was gelopen en in elkaar was geslagen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de delen van de verklaringen van aangever, zoals opgenomen in de bewijsbijlage, betrouwbaar nu aangever met betrekking tot deze essentiële punten consistent en gedetailleerd heeft verklaard en de aangifte op deze onderdelen wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen.
Dit is anders voor het onderdeel van de verklaring van aangever dat [medeverdachte 3] als vierde persoon betrokken is geweest bij de mishandeling. De rechtbank merkt hierbij op dat aangever eerst heel stellig en consequent heeft gezegd dat hij met ‘ [bijnaam] ’ [naam 1] bedoelt en voorts dat hij niet zelfstandig met de naam van [medeverdachte 3] is gekomen. Pas toen de politie naar aanleiding van de camerabeelden aangaf dat het niet [naam 1] kon zijn geweest, maar mogelijk [medeverdachte 3] betrof, is aangever met deze naam gekomen. De rechtbank gaat er wel van uit dat er een vierde persoon bij betrokken is geweest, maar dat niet met zekerheid kan worden gezegd wie die vierde persoon was.
Toedracht en letsel
De rechtbank constateert dat het opgelopen letsel van aangever past bij zijn verklaring dat hij meerdere malen tegen zijn hoofd en lijf is geschopt en geslagen.
Uit de medische informatie blijkt dat er bij aangever sprake was van een bloeduitstorting rondom zijn rechteroog, een gezwollen linkerbeen door een bloeduitstorting en dat zijn rechter kaakholte op twee plekken gebroken was. Ook was zijn oogkasbodem gebroken en zijn sleutelbeen uit de kom. De forensische arts constateerde tevens dat er sprake was van een dwarse breuk aan het linkerkuitbeen ter hoogte van de knie en een verbreding van de gewrichtsspleet tussen het sleutelbeen en de schouder rechts. De waargenomen breuken en weke delenzwellingen in het aangezicht en ter hoogte van de linkerknie zijn volgens de arts passend bij meerdere botsende geweldinwerkingen op het gelaat en tenminste één botsende geweldinwerking zijwaarts op de knie. De arts merkt hierbij op dat de breuken en de meeste weke delenzwellingen in het gelaat zich op locaties bevinden die door de meeste motorhelmen worden afgedekt.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het in het dossier onderzochte scenario, dat het letsel van aangever het gevolg is geweest van een motorongeluk, niet wordt ondersteund door de bewijsmiddelen. Daartoe wordt allereerst overwogen dat niet valt in te zien waarom aangever de mishandeling zou verzinnen en specifiek de namen van deze personen zou noemen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de mishandeling in ieder geval moet hebben plaats gevonden tussen circa 13:00 en 15:00 uur. Uit de camerabeelden is af te leiden dat aangever om 12:52.51 uur samen met [medeverdachte 1] , lopend - zonder letsel – uit het beeld verdwijnt. Bij onderzoek van de gsm van aangever werd een selfie aangetroffen met daarop het hem toegebrachte letsel in zijn gelaat. Deze bleek te zijn gemaakt op 6 mei 2016 om 15:09.40 uur. In de tussenliggende periode is aangever gewond naar de aula van [naam 4] gebracht. Getuigen geven immers aan dat hij in de aula gewond werd binnengebracht. De rechtbank overweegt ook dat er honderden personen bij de begrafenis aanwezig zijn geweest, maar er desondanks niemand een motorongeluk heeft zien gebeuren waar aangever bij betrokken zou zijn geweest. Ook betrekt de rechtbank hierbij het feit dat de motorfiets, merk Suzuki, van aangever is onderzocht. Daarbij werden wel beschadigingen geconstateerd aan de rechterzijde van de motor maar geen gebreken die passen bij een verkeersongeval. Er zijn geen slijtplekken op de banden geconstateerd die passen bij een noodstop of schuiven over een wegdek en enige details met betrekking tot het ongeluk, onder meer over de toedracht of locatie danwel dat er medische hulp is ingeschakeld, zijn niet gegeven.
Het reeds in het dossier voorgestelde scenario wordt door de rechtbank dan ook als onaannemelijk terzijde geschoven. De rechtbank concludeert dat er sprake is geweest van zodanig uitgeoefend geweld dat aangever het genoemde letsel heeft opgelopen. De rechtbank overweegt hierbij dat het letsel van aangever zwaar lichamelijk letsel is in de zin van artikel 303 Wetboek van Strafrecht.
Medeplegen
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank de verklaringen van aangever betrouwbaar en is er ook voldoende ondersteunend bewijs. Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat aangever door [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en nog een vierde persoon op 6 mei 2016 in het bos zwaar is mishandeld. De verklaring van verdachte dat hij niet van begrafenissen houdt en daarom vanaf de straatzijde (buiten het beeld van de camera) naar de begrafenis heeft gekeken, acht de rechtbank gelet op het vorenstaande onaannemelijk.
De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is of verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het toebrengen van het letsel aan aangever.
De officier van justitie heeft ervoor gekozen om onder feit 1 het medeplegen ten laste te leggen. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er met betrekking tot de mishandeling sprake is geweest van een logistieke voorbereiding en een gezamenlijke uitvoering. [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben vlak na elkaar het terrein verlaten. [medeverdachte 1] heeft aangever meegenomen naar de auto. In die auto zaten [verdachte] , [medeverdachte 2] en nog een persoon die aangever heeft aangeduid als “ [bijnaam] ”. Zij reden samen naar een afgelegen plek in het bos. Daar aangekomen zei [medeverdachte 2] tegen “ [bijnaam] ” dat hij op de uitkijk moest staan. De anderen liepen in een kringetje om aangever heen. [verdachte] pakte hem vervolgens van achteren vast. Op het moment dat een ouder stel voorbij kwam, werd gewacht tot de kust veilig was. Dit werd duidelijk gemaakt doordat [medeverdachte 1] twee vingers in de lucht stak. Daarna werd aangever mishandeld en raakte hij buiten bewustzijn. Tijdens deze mishandeling heeft aangever het letsel opgelopen zoals hiervoor verwoord.
Aangever heeft wisselend verklaard over wie hem de eerste klap heeft gegeven. Daarnaast weet hij zich van de mishandeling maar weinig te herinneren nu hij buiten bewustzijn is geraakt.
De rechtbank kan daardoor niet precies vaststellen wie welke geweldshandeling heeft verricht en wie het letsel heeft toegebracht. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is dat ook niet noodzakelijk om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de zware mishandeling te kunnen komen. Bij medeplegen ligt het accent namelijk op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Uit het handelen van verdachte en zijn mededaders blijkt dat zij een plan hadden en dat zij allemaal een zodanige significante en wezenlijke bijdrage aan het tenlastegelegde feit hebben geleverd dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een vierde persoon en aldus van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (HR 28 februari 2012, NJ 2012/518). Daarbij vormt, aldus de Hoge Raad, de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar hoeft dit de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De gedragingen van verdachte en de mededaders voorafgaand aan de geweldpleging, zoals het vlak na elkaar verlaten van het terrein, het dirigeren van aangever om in te stappen in de auto, het gezamenlijk rijden naar een afgelegen plek en iemand op de uitkijk neer te zetten, duiden naar het oordeel van de rechtbank op een vooropgezet plan, waarbij onderlinge afspraken zijn gemaakt omtrent de voorbereiding en uitvoering van het delict. Uit deze handelingen leidt de rechtbank af dat verdachten het plan hebben opgevat om aangever te gaan mishandelen. Hieruit volgt dat verdachte gedurende enige tijd de gelegenheid heeft gehad om zich op zijn voorgenomen daad te beraden, en zich daar rekenschap van te geven.
Dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, is niet gebleken. Contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan, zijn de rechtbank evenmin gebleken. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande in samenhang bezien kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met anderen de ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade heeft gepleegd.
Feit 2
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd, door hem te dwingen mee te lopen naar de auto en in te stappen om vervolgens met hem van de begraafplaats naar het bos circa 200 meter verderop te rijden waar hij is mishandeld.
Hoewel aangever heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 1] moest meelopen en moest instappen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat de autorit van circa 200 meter tegen zijn wil, en dus wederrechtelijk, is gebeurd. Het enkele feit dat aangever daarna is mishandeld door de personen in de auto maakt dat niet anders. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 6 mei 2016 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met anderen, aan
[aangever] opzettelijk met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten
* fracturen (o.a. de rechter kaakholte en de oogkasbodem en de neusbijholte en het rechterjukbeen en het linkerkuitbeen (ter hoogte van de knie) en
* een ontwrichting ter hoogte van het sleutelbeen
heeft toegebracht door deze meermalen met (aanzienlijke/forse) kracht tegen diens hoofd en/of in diens gelaat en tegen diens overige lichaamsdelen te schoppen/trappen en/of stompen/slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met het tijdsverloop, de overschrijding van de redelijke termijn en de lange tijd die verdachte – waarbij geruime tijd in beperkingen – in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging acht de eis van de officier van justitie veel te hoog en vindt het van groot belang dat verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en maatschappelijk positie, niet naar de gevangenis terugkeert.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade. Het slachtoffer is op een begrafenis door verdachte en de medeverdachten met de auto naar een afgelegen plek gebracht waar hij vervolgens zwaar is mishandeld en buiten bewustzijn is geraakt. Daarna is hij naar de koffietafel van de begrafenis gebracht en werd hem te kennen gegeven dat hij moest zeggen dat hij een motorongeluk had gehad. Hij is daarna nog uren zwaargewond in een auto rondgereden zonder medische hulp in te schakelen. Uiteindelijk is hij bij zijn vriendin afgezet die hem naar het ziekenhuis heeft gebracht.
De rechtbank vindt dit een heel heftig feit. Het slachtoffer heeft als gevolg van de mishandeling diverse breuken opgelopen, waaronder zijn rechterkaakholte, oogkasboom en linkerkuitbeen. Het zeer gewelddadig karakter van het gepleegde feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Daar komt bij dat de rechtbank het moment van de mishandeling, te weten tijdens een begrafenis, respectloos vindt.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middelen van schoppen/trappen tegen het hoofd, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 6 maanden. In deze zaak is strafverzwarend dat sprake is van medeplegen en van voorbedachten rade.
De rechtbank slaat daarnaast acht op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 17 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank houdt ten slotte ten gunste van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358), zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van ruim twee jaar en de hierna genoemde strafkorting worden toegepast.
Alles afwegend zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd mede nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, de oriëntatiepunten verschillen van de door de officier van justitie in deze zaak gebruikte uitgangspunten en de overschrijding van de redelijke termijn in aanzienlijk mate wordt meegewogen. Normaal gesproken zou de rechtbank voor onderhavig feit een gevangenisstraf van in totaal 10 maanden hebben opgelegd. Wegens de overschrijding van de redelijke termijn wordt dit verminderd tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (242 dagen). De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 303 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 242 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens, voorzitter, mr. Dekker en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 april 2021.