ECLI:NL:RBZWB:2021:2149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
02-821256-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Fleskens
  • A. Dekker
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs voor zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op zittingen op 22 en 24 maart 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging is gewijzigd en dat de verdenking betrekking heeft op een incident dat plaatsvond op 6 mei 2016, waarbij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen en wederrechtelijk van zijn vrijheid zou zijn beroofd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten vast te stellen. De verklaringen van de aangever waren wisselend en inconsistent, waardoor de rechtbank niet met voldoende zekerheid kon vaststellen dat de verdachte betrokken was bij de mishandeling of de vrijheidsberoving. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de bewijsmiddelen niet voldeden aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821256-16
vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman: mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 en 24 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Korver, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 30 april 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met (een) ander(en) op 6 mei 2016 [aangever] al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (feit 1) en wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt op basis van het dossier tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als medeplegers direct betrokken zijn geweest bij de zware mishandeling (feit 1) en de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2). Volgens de officier van justitie zijn de verklaringen van aangever [aangever] , niet alleen uitgebreid maar ook gedetailleerd en – belangrijker nog – op hoofdlijnen consistent. Hoe het kan dat aangever in eerste instantie [naam 1] en [verdachte] door elkaar heeft gehaald, heeft aangever uitgelegd in een telefonisch bericht op 17 februari 2017. Steeds noemt aangever deze vier namen van leden van [naam 2] als degenen die hem hebben mishandeld. De officier van justitie vindt het van belang dat aangever op dat moment niet wist – en ook niet kon weten – dat er camerabeelden waren waarop te zien is dat precies die vier personen gedurende een ruime twintig minuten afwezig waren bij de plechtigheid. Dit staat volgens de officier van justitie haaks op het scenario van verdachten, dat aangever de gebeurtenissen verzonnen zou hebben, omdat hij gevallen zou zijn met zijn motor. De officier van justitie meent dat de omstandigheid dat alleen aangever de verdachten aanwijst als daders niet aan een bewezenverklaring in de weg hoeft te staan. De verklaringen van aangever worden volgens de officier van justitie ondersteund door de camerabeelden bij het crematorium, waaruit niet alleen is af te leiden dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] samen met [aangever] twintig minuten weg zijn geweest bij de crematiegelegenheid, maar ook de manier waarop er wordt vertrokken, de afstand tot- en de interactie met elkaar, spreekt volgens de officier van justitie boekdelen. De officier van justitie concludeert verder uit de beelden dat er bij aangever geen fysieke beperking te zien is op het moment dat hij lopend uit beeld verdwijnt. Daar komt bij dat de motor van aangever op het moment waarop het letsel moet zijn ontstaan niet van het crematoriumterrein af is geweest, waardoor een ongeluk met zijn motor – én met het zware letsel dat hij daarbij zou hebben opgelopen – volgens hem is uitgesloten. De verklaringen van aangever vinden verder steun in het bij hem vastgestelde letsel, de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , de resultaten van het technisch onderzoek aan de motor waarbij er geen gebreken of omstandigheden zijn geconstateerd die passen bij een verkeersongeluk en het technisch onderzoek aan de Seat Arosa waarbij bloedsporen van aangever zijn aangetroffen alsmede de camerabeelden van het [naam 3] in Schiedam.
En hoewel het zo zou kunnen zijn dat [verdachte] niet daadwerkelijk fysiek geweld heeft gepleegd, is zijn bijdrage volgens de officier van justitie essentieel geweest voor de mishandeling. Zijn rol was niet alleen ondersteunend. Hij bestuurde de auto naar de PD van de mishandeling en hij zou tegen [medeverdachte 3] hebben gezegd dat deze nog even moest wachten, omdat er mensen in de omgeving waren. Volgens aangever is hij in de auto met een riem geslagen door [verdachte] . Bovendien was [verdachte] één van mensen die aangever in het ziekenhuis onder druk zette en via de GSM van aangever het bericht op Facebook heeft geplaatst.
De officier van justitie betoogt verder dat de voorbedachten rade inherent is aan de situatie, nu het niet anders kan zijn dan dat verdachte en de medeverdachten hebben gewerkt volgens een tevoren bedacht plan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte integraal vrij te spreken.
Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de feiten en ook uit de bewijsmiddelen blijkt niet met overtuiging enige betrokkenheid van verdachte. De verklaringen van aangever zijn verre van consistent, laat staan betrouwbaar. Aangever wijst steevast naar [naam 1] en wijzigt na ruim een jaar zijn verklaring op basis van hetgeen verbalisanten hem stelselmatig voorhouden als conclusie op de camerabeelden bij de hoofdtoegang, om vervolgens weer gas terug te nemen bij de rechter-commissaris. Deze ommezwaai is niet ingegeven door een hervonden herinnering. De verdediging wijst verder op het feit dat volgens het Openbaar Ministerie, althans de verbalisanten, de beelden op de grote markt en/of een foto van mensen in de kerk bepalend zijn voor het invullen van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’. Ook wordt invulling gegeven aan dit element door het al dan niet dragen van motorhandschoenen. De verdediging betoogt dat de visie en inkleuring van verbalisanten niet kan overtuigen. De flarden van liplezers kunnen ook bezwaarlijk steunbewijs opleveren. Volgens de verdediging dient de overtuiging te volgen uit objectieve bewijsmiddelen en niet uit de subjectieve interpretatie daarvan. Verder is het volstrekt onduidelijk waar de vermeende mishandeling zou hebben plaatsgevonden.
Op basis van de verklaringen van aangever en de overige bewijsmiddelen kan ook niet worden vastgesteld dat aangever onder dwang en wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd. Zelfs als je het verhaal van aangever al zou geloven, dan heeft hij vrijwillig bij een auto gewacht, is vrijwillig in- en uitgestapt en meegegaan naar het bos. Er zijn ook geen sporen van aangever en de verdachten in de Volkswagen gevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 9 mei 2016 kwam er bij de politie een telefonische melding binnen van een persoon genaamd [aangever] . Hij gaf aan dat hij in het [naam 3] in Schiedam lag met botbreuken naar aanleiding van een mishandeling binnen motorclub [naam 2] .
Uit het dossier blijkt dat [aangever] op 10 mei 2016 aangifte heeft gedaan van zware mishandeling gepleegd op 6 mei 2016 in de bossen in de omgeving van Bergen op Zoom. Aangever verklaarde dat hij op de begrafenis van de vader van [naam 4] aanwezig was. Daar werd hij door [medeverdachte 2] (
[medeverdachte 2]) gevraagd om mee te lopen naar een auto en moest hij instappen. In de auto zaten verder ‘ [bijnaam] ’, [medeverdachte 3] (
[medeverdachte 3]) en [medeverdachte 1] . Ze reden door een bos een zandpad op. Daar moest hij uitstappen en meelopen. Alle inzittenden van de auto liepen ook mee. Hij hoorde dat [medeverdachte 3] tegen ‘ [bijnaam] ’ zei dat hij moest uitkijken of er mensen aankwamen. ‘ [bijnaam] ’ stond op ongeveer 25 meter bij hem vandaan. De andere personen liepen in een kringetje om hem heen. Vervolgens werd hij tegen zijn lijf en hoofd geschopt en geslagen. Hij is een tijd bewusteloos geweest. Hij voelde dat hij niet meer kon lopen. Hij werd enige tijd later in zalencentrum [naam 5] neergezet. Op 8 mei 2016 kreeg hij in het ziekenhuis visite van een aantal leden van de [naam 6] . ‘ [bijnaam] ’ zei tegen hem dat hij moest voordoen alsof hij een ongeluk met de motor had gehad.
In aanvulling hierop verklaarde aangever op 23 mei 2016 dat [medeverdachte 1] hem in het bos van achter vast hield. Op het moment dat er een ouder stel voorbij was gelopen stak [medeverdachte 2] twee vingers in de lucht. Hierna werd hij geschopt en geslagen.
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn, omdat hij steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, zodat deze niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat aangever in een tijdsbestek van bijna drie jaar veelvuldig is gehoord en hij uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Ook de rechtbank constateert dat aangever op onderdelen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en heeft de verklaringen van aangever dan ook met de nodige behoedzaamheid bekeken.
In dat verband stelt de rechtbank vast dat aangever ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte niet consistent heeft verklaard. Aangever heeft lange tijd heel stellig en consequent verklaard dat hij met ‘ [bijnaam] ’ [naam 1] bedoelt.
Op 7 en 8 november 2016 heeft aangever verklaard dat hij twee personen kent met de bijnaam [bijnaam] . De eerste [bijnaam] is lid van de [naam 6] . De tweede [bijnaam] heeft geleidelijk aan de taken van de eerste [bijnaam] overgenomen. Nadat hem de foto van [naam 1] werd getoond verklaarde hij dat dit de persoon is die bij de mishandeling op de uitkijk heeft gestaan en in het ziekenhuis een bericht met zijn telefoon op facebook heeft gezet.
Op 18 november 2016 heeft de politie aan aangever voorgehouden dat zij op de beelden hebben kunnen zien dat [naam 1] niet bij de mishandeling kan zijn geweest, omdat hij ten tijde van de mishandeling op beeld van het terrein staat. Ook op de beelden van het ziekenhuis is [naam 1] niet te zien. De verbalisanten geven hierop aan dat zij wel [verdachte] van het terrein af zien lopen en vragen of aangever ze verwisseld heeft. Aangever beantwoordt deze vraag met: “Absoluut niet. [naam 1] is bij mij in het ziekenhuis geweest en [naam 1] heeft mij geslagen op de achterbank van de auto met mijn riem die hij van mij heeft afgepakt. Dit is op het moment geweest dat ik bijkwam. Ik weet niet meer waar ik toen was. Ik weet alleen dat ik in de auto zat. [naam 1] zat naast mij. Ik weet niet wie er reed. Ik was half dood geslagen. Ik kan ze harstikke goed uit elkaar houden. [verdachte] is gebocheld en [naam 1] heeft opgeschoren haar een baardje en loopt recht.” Ook de beelden van het ziekenhuis worden aan aangever getoond. Aangever verklaart dat [verdachte] (
[verdachte]), de gebochelde voorop loopt. De verbalisanten houden hem vervolgens voor dat [naam 1]
( [naam 1] )niet op deze beelden te zien is. Pas nadat aan aangever de vraag is voorgelegd hoe het kan dat op de beelden [verdachte] wel wegloopt bij het crematoriumterrein ten tijde van de mishandeling, verklaart aangever dat [verdachte] er ook bij is geweest.
Aangever verklaart dan waarom hij volgens hem de twee [bijnaam] door elkaar heeft gehaald. Hij dacht dat het [naam 1] was die bij de mishandeling betrokken was, omdat hij kort van te voren de motor van aangever heeft opgeblazen. Een van de twee [bijnaam] was volgens hem echt bij hem in de auto. Als uit de beelden blijkt dat het [naam 1] niet kan zijn geweest, dan moet het [verdachte] zijn geweest, aldus aangever. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 21 februari 2019 verklaart hij enerzijds dat de gebochelde ( [verdachte] ) erbij was in het bos, anderzijds zegt hij dat hij niet weet wie erbij was en dat hij op dat moment niet 100% zeker kan zeggen dat de [bijnaam] die in het bos op de uitkijk stond dezelfde [bijnaam] was als in het ziekenhuis.
De rechtbank constateert op grond hiervan onder meer dat aangever niet zelfstandig met de naam van [verdachte] is gekomen en dat hij twijfelt over de aanwezigheid van [verdachte] bij de mishandeling. Pas nadat de politie naar aanleiding van de camerabeelden heeft aangegeven dat het niet [naam 1] kon zijn geweest, maar mogelijk [verdachte] , noemt aangever zijn naam als een van de betrokkenen bij het incident in het bos.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever over de betrokkenheid van verdachte niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt.
Het enige bewijsmiddel dat dan nog op de betrokkenheid van verdachte wijst, zijn de camerabeelden van het toegangshek bij de ingang van het crematorium [naam 7] te Bergen op Zoom, waarop te zien is dat verdachte op 6 mei 2016 iets vóór 13:00 uur het beeld uit lopen en ruim twintig minuten later pas weer in beeld verschijnt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende om aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te kunnen voldoen.
Feit 2
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 het volgende. Afgezien van het feit dat de betrokkenheid van verdachte niet kan worden bewezen, gelet op hetgeen met betrekking tot feit 1 is overwogen, in samenhang bezien met de verklaring van aangever dat alle inzittenden in de auto mee het bos inliepen, is onvoldoende komen vast te staan dat de autorit van circa 200 meter tegen de wil van aangever, en dus wederrechtelijk, is gebeurd.
Feiten 1 en 2
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan en zal hem dan ook van beide feiten vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens, voorzitter, mr. Dekker en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 april 2021.

6.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 6 mei 2016 te Bergen op Zoom, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan
[aangever] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar
lichamelijk letsel, te weten
* een of meer fractu(u)r(en) / breuk(en) (o.a. de (rechter)kaakholte en/of
de oogkas(bodem) en/of de (voor- en achterwand van de) neusbijholte en/of
het (rechter)jukbeen en/of het (linker)kuitbeen (ter hoogte van de
knie) en/of
* een ontwrichting ter hoogte van het sleutelbeen/schouder en/of
* een litteken op de (onder)buik en/of
* een verloren gegane kies (kies uit de mond)
heeft toegebracht door deze meermalen, althans eenmaal met
(aanzienlijke/forse) kracht tegen diens hoofd en/of in diens gelaat en/of
tegen diens overige lichaamsdelen te schoppen/trappen en/of stompen/slaan
en/of met een riem met chromen gesp tegen diens buik te slaan;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 6 mei 2016 te Bergen op Zoom, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn
mededader(s) met dat opzet
* die [aangever] gedwongen om mee te lopen naar een auto (VW Golf) en/of
* (vervolgens) die [aangever] gedwongen in die/een auto (op de achterbank)
plaats te nemen en/of
* (vervolgens) die [aangever] gedurende enige tijd (tegen diens wil) in
een/die auto vervoerd en/of
* (vervolgens) die [aangever] meegenomen naar een bosgebied en/of een
zandpad en/of
* (vervolgens) die [aangever] (in dat bosgebied en/of bij dat zandpad)
gedwongen om uit die auto te stappen en/of (vervolgens) mee te lopen met
verdachte en/of diens mededader(s).
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht