4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 9 mei 2016 kwam er bij de politie een telefonische melding binnen van een persoon genaamd [aangever] . Hij gaf aan dat hij in het [naam 3] in Schiedam lag met botbreuken naar aanleiding van een mishandeling binnen motorclub [naam 2] .
Uit het dossier blijkt dat [aangever] op 10 mei 2016 aangifte heeft gedaan van zware mishandeling gepleegd op 6 mei 2016 in de bossen in de omgeving van Bergen op Zoom. Aangever verklaarde dat hij op de begrafenis van de vader van [naam 4] aanwezig was. Daar werd hij door [medeverdachte 2] (
[medeverdachte 2]) gevraagd om mee te lopen naar een auto en moest hij instappen. In de auto zaten verder ‘ [bijnaam] ’, [medeverdachte 3] (
[medeverdachte 3]) en [medeverdachte 1] . Ze reden door een bos een zandpad op. Daar moest hij uitstappen en meelopen. Alle inzittenden van de auto liepen ook mee. Hij hoorde dat [medeverdachte 3] tegen ‘ [bijnaam] ’ zei dat hij moest uitkijken of er mensen aankwamen. ‘ [bijnaam] ’ stond op ongeveer 25 meter bij hem vandaan. De andere personen liepen in een kringetje om hem heen. Vervolgens werd hij tegen zijn lijf en hoofd geschopt en geslagen. Hij is een tijd bewusteloos geweest. Hij voelde dat hij niet meer kon lopen. Hij werd enige tijd later in zalencentrum [naam 5] neergezet. Op 8 mei 2016 kreeg hij in het ziekenhuis visite van een aantal leden van de [naam 6] . ‘ [bijnaam] ’ zei tegen hem dat hij moest voordoen alsof hij een ongeluk met de motor had gehad.
In aanvulling hierop verklaarde aangever op 23 mei 2016 dat [medeverdachte 1] hem in het bos van achter vast hield. Op het moment dat er een ouder stel voorbij was gelopen stak [medeverdachte 2] twee vingers in de lucht. Hierna werd hij geschopt en geslagen.
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn, omdat hij steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, zodat deze niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat aangever in een tijdsbestek van bijna drie jaar veelvuldig is gehoord en hij uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd. Ook de rechtbank constateert dat aangever op onderdelen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en heeft de verklaringen van aangever dan ook met de nodige behoedzaamheid bekeken.
In dat verband stelt de rechtbank vast dat aangever ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte niet consistent heeft verklaard. Aangever heeft lange tijd heel stellig en consequent verklaard dat hij met ‘ [bijnaam] ’ [naam 1] bedoelt.
Op 7 en 8 november 2016 heeft aangever verklaard dat hij twee personen kent met de bijnaam [bijnaam] . De eerste [bijnaam] is lid van de [naam 6] . De tweede [bijnaam] heeft geleidelijk aan de taken van de eerste [bijnaam] overgenomen. Nadat hem de foto van [naam 1] werd getoond verklaarde hij dat dit de persoon is die bij de mishandeling op de uitkijk heeft gestaan en in het ziekenhuis een bericht met zijn telefoon op facebook heeft gezet.
Op 18 november 2016 heeft de politie aan aangever voorgehouden dat zij op de beelden hebben kunnen zien dat [naam 1] niet bij de mishandeling kan zijn geweest, omdat hij ten tijde van de mishandeling op beeld van het terrein staat. Ook op de beelden van het ziekenhuis is [naam 1] niet te zien. De verbalisanten geven hierop aan dat zij wel [verdachte] van het terrein af zien lopen en vragen of aangever ze verwisseld heeft. Aangever beantwoordt deze vraag met: “Absoluut niet. [naam 1] is bij mij in het ziekenhuis geweest en [naam 1] heeft mij geslagen op de achterbank van de auto met mijn riem die hij van mij heeft afgepakt. Dit is op het moment geweest dat ik bijkwam. Ik weet niet meer waar ik toen was. Ik weet alleen dat ik in de auto zat. [naam 1] zat naast mij. Ik weet niet wie er reed. Ik was half dood geslagen. Ik kan ze harstikke goed uit elkaar houden. [verdachte] is gebocheld en [naam 1] heeft opgeschoren haar een baardje en loopt recht.” Ook de beelden van het ziekenhuis worden aan aangever getoond. Aangever verklaart dat [verdachte] (
[verdachte]), de gebochelde voorop loopt. De verbalisanten houden hem vervolgens voor dat [naam 1]
( [naam 1] )niet op deze beelden te zien is. Pas nadat aan aangever de vraag is voorgelegd hoe het kan dat op de beelden [verdachte] wel wegloopt bij het crematoriumterrein ten tijde van de mishandeling, verklaart aangever dat [verdachte] er ook bij is geweest.
Aangever verklaart dan waarom hij volgens hem de twee [bijnaam] door elkaar heeft gehaald. Hij dacht dat het [naam 1] was die bij de mishandeling betrokken was, omdat hij kort van te voren de motor van aangever heeft opgeblazen. Een van de twee [bijnaam] was volgens hem echt bij hem in de auto. Als uit de beelden blijkt dat het [naam 1] niet kan zijn geweest, dan moet het [verdachte] zijn geweest, aldus aangever. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 21 februari 2019 verklaart hij enerzijds dat de gebochelde ( [verdachte] ) erbij was in het bos, anderzijds zegt hij dat hij niet weet wie erbij was en dat hij op dat moment niet 100% zeker kan zeggen dat de [bijnaam] die in het bos op de uitkijk stond dezelfde [bijnaam] was als in het ziekenhuis.
De rechtbank constateert op grond hiervan onder meer dat aangever niet zelfstandig met de naam van [verdachte] is gekomen en dat hij twijfelt over de aanwezigheid van [verdachte] bij de mishandeling. Pas nadat de politie naar aanleiding van de camerabeelden heeft aangegeven dat het niet [naam 1] kon zijn geweest, maar mogelijk [verdachte] , noemt aangever zijn naam als een van de betrokkenen bij het incident in het bos.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever over de betrokkenheid van verdachte niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt.
Het enige bewijsmiddel dat dan nog op de betrokkenheid van verdachte wijst, zijn de camerabeelden van het toegangshek bij de ingang van het crematorium [naam 7] te Bergen op Zoom, waarop te zien is dat verdachte op 6 mei 2016 iets vóór 13:00 uur het beeld uit lopen en ruim twintig minuten later pas weer in beeld verschijnt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende om aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te kunnen voldoen.
Feit 2
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 het volgende. Afgezien van het feit dat de betrokkenheid van verdachte niet kan worden bewezen, gelet op hetgeen met betrekking tot feit 1 is overwogen, in samenhang bezien met de verklaring van aangever dat alle inzittenden in de auto mee het bos inliepen, is onvoldoende komen vast te staan dat de autorit van circa 200 meter tegen de wil van aangever, en dus wederrechtelijk, is gebeurd.
Feiten 1 en 2
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan en zal hem dan ook van beide feiten vrijspreken.