ECLI:NL:RBZWB:2021:214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6863
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring en ongegrondverklaring van bezwaar tegen kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag

Op 19 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, beide gedateerd op 27 april 2020. Het eerste besluit betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de definitieve berekeningen van de kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2017. Het tweede besluit betreft de kennelijk ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de definitieve berekeningen van de zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2018.

Tijdens de zitting op 17 december 2020 in Breda heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de Belastingdienst/Toeslagen haar onterecht als toeslagpartner heeft aangemerkt. Eiseres was sinds juni 2017 gescheiden van tafel en bed van haar ex-partner, maar de juridische scheiding was pas op 23 januari 2019 ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden de ex-partner van eiseres als toeslagpartner heeft aangemerkt, omdat er geen eerder verzoek tot echtscheiding was ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6863 KINDER

uitspraak van 19 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 april 2020 (bestreden besluit I) van de Belastingdienst/Toeslagen over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de definitieve berekeningen van de kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2017.
Eiseres heeft tevens beroep ingesteld tegen het besluit van 27 april 2020 (bestreden besluit II) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de kennelijk ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de definitieve berekeningen van de zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 december 2020. Eiseres is verschenen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door
[vertegenwoordiger namens verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is van 30 juli 2004 tot 7 maart 2019 gehuwd geweest met de heer [naam (ex-)partner eiseres] ( [naam (ex-)partner eiseres] ).
Op 27 maart 2018 dient eiseres een wijziging in bij de Belastingdienst/Toeslagen waarin zij aangeeft dat zij en [naam (ex-)partner eiseres] met ingang van 30 oktober 2017 zijn gescheiden van tafel en bed.
Bij brief van 30 april 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij eiseres een kopie van de ontvangstbevestiging van het bij de rechtbank ingediende verzoek tot echtscheiding of verzoek tot scheiding van tafel en bed opgevraagd.
Bij brief van 27 mei 2019 heeft eiseres een kopie van de beschikking van 7 maart 2019 betreffende de echtscheiding overgelegd. Hieruit blijkt dat het verzoek tot echtscheiding op 23 januari 2019 bij de rechtbank is ontvangen.
Bij besluit van 15 november 2019 (primair besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2017 definitief berekend.
Eiseres heeft bij brief van 31 december 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift op 13 januari 2020 ontvangen.
Bij besluit van 31 december 2019 (primair besluit II) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2018 definitief berekend.
Eiseres heeft bij brief van 10 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift op 13 januari 2020 ontvangen.
Bij besluit van 27 april 2020 (bestreden besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard vanwege een
- onverschoonbare- overschrijding van de bezwaartermijn.
Bij besluit van 27 april 2020 (bestreden besluit II) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II kennelijk ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen stelt dat [naam (ex-)partner eiseres] volgens de wet de toeslagpartner van eiseres is.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar door de Belastingdienst/Toeslagen is geadviseerd bij het bezwaar een verzoek in te dienen om haar toeslagpartner buiten beschouwing te laten, omdat deze toen al een geruime tijd een gezamenlijke huishouding voerde met [naam huisgenoot (ex-) partner eiseres] . Eiseres had derhalve al in 2017 geen toegang meer tot het inkomen van haar toeslagpartner. Eiseres is al sinds juni 2017 gescheiden van tafel en bed. De procedure om te scheiden was in 2017 al in gang gezet. Eiseres vindt het derhalve onterecht dat haar toenmalige toekomstige ex-partner wordt aangemerkt als toeslagpartner.
3. Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de Zorgtoeslag bepaalt dat de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is van de draagkracht op basis van het inkomen en vermogen.
In artikel 1, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget is de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk gesteld van de draagkracht.
In artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Awir is partner van de belanghebbende degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Awr is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 5a, eerste lid, aanhef van de Awr wordt de echtgenoot als partner aangemerkt.
Ingevolge het vierde lid, van dit artikel, wordt in afwijking van het eerste lid een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres is in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.
4.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat de omvang van het geding zich beperkt tot het bestreden besluit II, nu eiseres dit ter zitting heeft gesteld. Ter zitting is door eiseres erkend dat haar bezwaar tegen het primaire besluit I te laat is ingediend. Met het bestreden besluit I kan eiseres zich dan ook verenigen.
4.2
De rechtbank stelt verder vast dat het geschil bij het bestreden besluit II is toegespitst tot de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen voor het berekeningsjaar 2018 [naam (ex-)partner eiseres] terecht als toeslagpartner heeft aangemerkt.
Niet ter discussie staat dat eiseres ten tijde van het berekeningsjaar 2018 nog gehuwd was. Gelet hierop had eiseres in het berekeningsjaar 2018 een echtgenoot die op grond van artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder a, van Awr als partner wordt aangemerkt.
Eiseres stelt dat zij en [naam (ex-)partner eiseres] sinds juni 2017 zijn gescheiden van tafel en bed en dat de procedure om te scheiden al in 2017 in gang is gezet. Dat is voor de wet echter niet voldoende. Een echtgenoot kan alleen dan niet meer als (toeslag)partner worden aangemerkt, wanneer een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend bij de rechtbank (artikel 5a, vierde lid, van de Awr). Dat verzoek is op 23 januari 2019 ingediend. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij een dergelijk verzoek eerder heeft gedaan. Dat betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen [naam (ex-)partner eiseres] voor 2018 op goede gronden als toeslagpartner heeft aangemerkt. De omstandigheid dat de juridische en de feitelijke situatie ten aanzien van [naam (ex-)partner eiseres] niet overeenkomen, maakt - hoe voorstelbaar ook – het vorenstaande niet anders.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier op 19 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.