ECLI:NL:RBZWB:2021:2042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7034 en 20_8530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over handhaving en omgevingsvergunningen met betrekking tot gevelwijzigingen en technische installaties

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, die betrekking hebben op handhavingsverzoeken en omgevingsvergunningen. Eiser heeft op 14 mei 2020 een beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing en toewijzing van zijn verzoeken om handhavend op te treden tegen overtredingen op het aangrenzend perceel. Dit betreft onder andere de wijziging van de gevel van de woning en de plaatsing van airco-units. De rechtbank heeft op 22 april 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verplaatsing van de voordeur en het aanbrengen van een rolluik vergunningsvrij zijn, en dat de bezwaren van eiser tegen de omgevingsvergunning voor de gevelwijziging ongegrond zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de CRK (Commissie Ruimtelijke Kwaliteit) positief heeft geadviseerd over de gevelwijziging en dat de motivering van dit advies niet onbegrijpelijk of onjuist is. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder niet heeft beslist op zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de plaatsing van een airco-unit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit verzoek niet onder de handhaving valt. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7034 GEMWT en 20/8530 WABO

uitspraak van 22 april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Godderij
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij 1] en [naam derde partij 2], te [plaatsnaam] .

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 mei 2020 (bestreden besluit I) inzake de gedeeltelijke afwijzing en de gedeeltelijke toewijzing van zijn verzoeken om handhavend op te treden tegen overtredingen op het aangrenzend perceel [adres 1] te [plaatsnaam] . Dit is procedurenummer 20/7034 GEMWT.
Een van de handhavingsverzoeken heeft geleid tot de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de gevel van de woning [adres 1] te [plaatsnaam] . Bij besluit van 10 augustus 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen deze omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Dit is procedurenummer 20/8530 WABO.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Godderij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.R.G. Schultz en mr. I. Kraus. Derde partij [naam derde partij 1] en [naam derde partij 2] zijn in persoon verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is woonachtig op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] . De verbouwing van de woning [adres 1] door derde partij heeft geleid tot drie handhavingsverzoeken. Eiser heeft op 15 juli 2019 verzocht om handhavend op te treden tegen de wijzigingen van de voorgevel, te weten het plaatsen van een groter raamkozijn, het verplaatsen van de voordeur en het aanbrengen van een rolluik. Op 13 augustus 2019 heeft eiser verzocht om handhavend op te treden tegen de hoogte van de erfafscheiding en een overkapping aan de achterzijde van het perceel van zijn buren. Op 23 augustus 2019 heeft eiser verzocht om handhavend op te treden tegen de plaatsing van een airco-unit aan de voorzijde van de woning [adres 1] .
Deze verzoeken hebben geleid tot het besluit van verweerder van 31 oktober 2019, waarbij – voor zover hier van belang – de verzoeken van eiser met betrekking tot het verplaatsen van de voordeur en het aanbrengen van een rolluik zijn afgewezen omdat deze activiteiten volgens verweerder vergunningvrij mochten worden uitgevoerd.
Tegen dit besluit heeft eiser op 22 november 2019 een bezwaarschrift ingediend.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder de bezwaren van eiser – voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen het verplaatsen van de voordeur en het aanbrengen van een rolluik – ongegrond verklaard omdat deze activiteiten gelet op artikel 2, achtste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) vergunningvrij zijn.
De verzoeken van eiser met betrekking tot de erfafscheiding en de overkapping hebben geleid tot het besluit van 6 mei 2020 waarbij aan derde partij een last onder dwangsom is opgelegd. Daartegen heeft derde partij een bezwaarschrift ingediend.
De begunstigingstermijn is verlengd tot na de uitspraak van de rechtbank. Deze zaak is hier niet aan de orde.
Voor het plaatsen van het grotere raamkozijn en het plaatsen van twee buiten airco-units aan de achtergevel en een buiten-unit hybride warmtepomp heeft derde partij op 11 januari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd. Bij besluit van 5 maart 2020 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Eiser heeft daartegen op 3 april 2020 een bezwaarschrift ingediend. Bij bestreden besluit II heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Het beroep van eiser inzake 20/7034 GEMWT

2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het verplaatsen van de voordeur niet vergunningvrij is omdat daardoor een portiek is ontstaan met een oppervlakte van 1,5 m2 waardoor de bebouwde oppervlakte van de woning is toegenomen. Het aanbrengen van het rolluik is volgens eiser evenmin vergunningvrij omdat niet voldaan wordt aan de voorwaarden dat het geplaatst moet zijn aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie en geen doorkijkopeningen heeft. Voorts heeft eiser betoogd dat verweerder nog geen besluit heeft genomen op het verzoek om handhavend op te treden tegen de plaatsing van een airco-unit en warmtepompinstallatie.
3.1
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder lid 8, van Bijlage II bij het Bor, is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geen verandering van de draagconstructie,
b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,
c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
d. geen uitbreiding van het bouwvolume.
Artikel 2.7 van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” bepaalt dat bij de toepassing van deze regels de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.2
De rechtbank overweegt dat door de verplaatsing van de voordeur de voorheen aanwezige portiek bij de woning is getrokken. Maar anders dan eiser heeft betoogd, betekent dit niet dat hierdoor de bebouwde oppervlakte van de woning is toegenomen. De portiek is overdekt en ingeklemd tussen gevels zodat de desbetreffende oppervlakte op grond van de hiervoor geciteerde wijze van meten al was toegerekend aan de oppervlakte van de woning. Dit betekent dat de verplaatsing van de voordeur - en daarmee het dichtzetten van het entreeportiek - door verweerder terecht is aangemerkt als een vergunningsvrije activiteit.
4.1
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder lid 8, van Bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw, mits bij een rolhek, luik of rolluik in een voorgevel of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een ander hoofdgebouw dan een woning of woongebouw, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geplaatst aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie, en
b. voor ten minste 75% voorzien van glasheldere doorkijkopeningen;
4.2
De stelling van eiser dat het rolluik van derde partij geplaatst is aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie en geen doorkijkopeningen heeft, gaat er aan voorbij dat die voorwaarden uitsluitend betrekking hebben op een ander hoofdgebouw dan een woning of woongebouw. Omdat het rolluik van derde partij is geplaatst aan hun woning gelden deze voorwaarden niet.
5.1
Met betrekking tot het betoog dat verweerder nog geen besluit heeft genomen op het verzoek om handhavend op te treden tegen de plaatsing van een airco-unit en warmtepompinstallatie stelt de rechtbank voorop dat het inleidend verzoek van eiser van 23 augustus 2019 alleen is gericht op handhavend optreden tegen de plaatsing van een airco-unit “geplaatst op een gevel gericht op de openbare weg”. Daarna heeft derde partij nog meer airco-units en een warmtepompinstallatie geplaatst maar die vallen niet onder het bereik van het verzoek om handhaving.
5.2
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser terecht heeft aangevoerd dat verweerder tot op heden niet heeft beslist heeft op dit verzoek. Verweerder heeft aangenomen dat deze airco-unit vergunningplichtig is en dat daarvoor, evenals voor de andere airco-units en de warmtepompinstallatie, een vergunning ter legalisering is aangevraagd. Deze aanname is echter geen beslissing op het handhavingsverzoek. Het had, gelet op de gang van zaken, in de rede gelegen om het verzoek van eiser af te wijzen op grond van de overweging dat concreet zicht was op legalisering van de illegaal geplaatste van de airco-unit. Nu dit niet is gebeurd, kleeft aan bestreden besluit I een motiveringsgebrek.
5.3
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser door het motiveringsgebrek niet in zijn belangen is geschaad. Blijkens het aanvullend beroepschrift heeft eiser begrepen dat verweerder zich op het standpunt had gesteld dat de airco-units en de warmtepompinstallatie (alsmede het raamkozijn) zijn vergund met de omgevingsvergunning van 5 maart 2020. Weliswaar zijn de airco-units en de warmtepompinstallatie in die vergunning niet expliciet genoemd, maar gelet op het oordeel van de rechtbank over deze vergunning in het hierna te bespreken beroep inzake 20/8530 WABO, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat ten tijde van het nemen van bestreden besluit I concreet zicht was op legalisering
Vanwege het motiveringsgebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Ook dient verweerder aan eiser het griffierecht te vergoeden.

Het beroep van eiser inzake 20/8530 WABO.

6. Het handhavingsverzoek van eiser heeft geleid tot de aanvraag d.d. 11 januari 2020 om een omgevingsvergunning voor het legaliseren van de plaatsing van een groter raamkozijn in de voorgevel en de wijziging van de bergingsdeur. Tevens is vergunning gevraagd voor het plaatsen van twee airco-units aan de achtergevel boven de aanbouw en een buitenunit hybride warmtepomp aan de zijgevel boven de garage.
6.1
Bij besluit van 5 maart 2020 heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de gevel van het pand [adres 1] in [plaatsnaam] . Aan deze vergunning ligt een positief welstandsadvies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de CRK) ten grondslag.
Eiser heeft onder het overleggen van een contra-expertise van Bureau M&DM betoogd dat de gevelwijziging in strijd is met de redelijke eisen van welstand omdat het niet in lijn is met de Welstandsnota Roosendaal 2013 (hierna: de Welstandsnota).
Verweerder heeft in navolging van de Bezwaarschriftencommissie overwogen dat Bureau M&DM is uitgegaan van het onjuiste uitgangspunt dat het perceel [adres 1] is gelegen in een bijzonder welstandsgebied, waar aanvullende eisen aan bouwwerken gesteld kunnen worden. Volgens verweerder geldt ter plaatse een soepel welstandsgebied en mag worden afgegaan op het advies van de welstandscommissie dat de gevelwijziging voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
6.2
De rechtbank overweegt dat op de Niveaukaart behorende bij de Welstandsnota de [adres 1] is gelegen in het geel gekleurde gebied, hetgeen volgens de legenda betekent dat de [adres 1] is gelegen in een gewoon welstandsgebied. Voorts stelt de rechtbank vast dat zowel Bureau M&DM in de contra-expertise als verweerder in het bestreden besluit er van zijn uitgegaan dat de [adres 1] is gelegen in een soepel welstandsgebied. Het is echter de vraag of dit misverstand van invloed is op de beoordeling van het welstandsadvies van de CRK.
In het stroomschema van de Welstandsnota is aangegeven dat voor vergunningplichtige bouwwerken bij en wijzigingen van bestaande panden in hoofdstuk 2 eenvoudige criteria zijn opgenomen, waarmee snel uitsluitsel te geven is binnen welke grenzen het plan in ieder geval aan redelijke eisen van welstand voldoet. Objecten worden in [plaatsnaam] alleen preventief getoetst als ze aan een voorkant worden geplaatst. Plannen die niet passen binnen de objectcriteria zijn niet per definitie in strijd met redelijke eisen van welstand. Of ze alsnog voldoen, wordt bezien aan de hand van de gebiedscriteria of de algemene criteria.
In hoofdstuk 2 zijn de criteria voor veel voorkomende (bescheiden) objecten opgenomen. Onder object 3 zijn de kozijn- en gevelwijzigingen genoemd. Een kozijn- of gevelwijziging voldoet aan redelijke eisen van welstand als aan de onderstaande criteria wordt voldaan, waarbij kleine afwijkingen denkbaar zijn om herhalingsplannen mogelijk te maken. Voldoet het plan hier niet aan of is er twijfel aan de toepasbaarheid daarvan zoals bij monumenten en ander erfgoed, dan wordt bij de beoordeling ook gebruik gemaakt van gebiedscriteria en eventuele andere criteria.
De basiscriteria waaraan kozijn- en gevelwijzigingen in soepel welstandsgebied worden beoordeeld zijn - voor zover hier van belang -
• samenhang straatwand op hoofdlijnen behouden
• materialen en kleuren gelijk aan of gelijkend op die van het hoofdgebouw
Voor de overige gebieden gelden aanvullende criteria, waaronder – voor zover hier van belang -
• hoofdindeling gelijk aan huidig of oorspronkelijk kozijn.
De CRK is welstandshalve akkoord gegaan met het bouwplan op grond van de overweging dat het venster onderdeel is van een groter geheel (een twee-onder-een-kap met een besloten entree). Volgens de CRK is het plan echter dusdanig ondergeschikt en terughoudend in relatie tot zowel de openbare ruimte als direct zicht vanuit het buurperceel, dat er welstand-technisch geen bezwaren zijn tegen het volledig invullen van de pui met glas. Daarnaast respecteert de ingreep de breedtemaatvoeringen in de bestaande structuur van de gevel (voldoet aan de objectcriteria ten aanzien van de gevelveranderingen uit de Welstandsnota). Ten aanzien van het spiegelende glas op de kopgevel ziet de CRK geen mogelijkheden om daar vanuit de objectcriteria bezwaar tegen aan te tekenen. Spiegelend glas is geen criterium waarop binnen de gevelveranderingen kan worden getoetst. Derhalve voldoet de ingreep aan redelijke eisen van welstand, aldus de CRK.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze motivering dat de CRK de gevelwijziging heeft getoetst aan vorenbedoelde basiscriteria en, omdat het perceel [adres 1] is gelegen in een gewoon welstandsgebied, aan het hier van belang zijnde aanvullende criterium. De motivering van dit positieve welstandsadvies acht de rechtbank niet onbegrijpelijk of onjuist.
In het rapport van Bureau M&DM is geconcludeerd dat het dichtzetten van het entreeportiek aan de voorzijde een inbreuk vormt op de samenhang van de straatwand, een verstoring van de symmetrie en een miskenning van de architectonische stedenbouwkundige opzet van de wijk. De rechtbank moet evenwel vaststellen dat het dichtzetten van het entreeportiek niet in de aanvraag om omgevingsvergunning is begrepen en daarom buiten de beoordeling dient te blijven. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.2 is geoordeeld is die activiteit vergunningsvrij. Over hetgeen wel ter toetsing voorligt oordeelde Bureau M&DM dat “ook de gevelwijziging in de glaspui (…) de ritmiek en de symmetrie van de straatwand (verstoort)”.
Vervolgens worden beide ingrepen door Bureau M&DM weer samengetrokken in het oordeel dat “door de portiek dicht te zetten en de gevelindeling sterk te vergroven (…) de symmetrie uit balans en wordt de samenhang in het straatbeeld verstoord raakt.” In de conclusie van het rapport oordeelt Bureau M&DM dat “beide ingrepen (…) de oorspronkelijke samenhang van de rij en het cluster verstoren en (…) de symmetrie van de gekoppelde woningen binnen de eenheid (doorbreken).”
Hoewel Bureau M&DM blijkens het vorenstaande de enkele gevelwijziging in de glaspui als een verstoring van de straatwand beschouwt kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat ook het dichtzetten van het portiek heeft bijgedragen aan het negatieve welstandsoordeel. Los hiervan ziet de rechtbank niet dat Bureau M&DM van oordeel is dat de samenhang van de straatwand door de gevelwijziging in de glaspui ook niet op hoofdlijnen behouden is gebleven. Dat de CRK deze gevelwijziging wel aan de hoofdlijnen heeft getoetst leidt de rechtbank af uit de overweging dat het plan ondergeschikt en terughoudend is in relatie tot zowel de openbare ruimte als direct zicht vanuit het buurperceel. Dit maakt dat verweerder in de contra-expertise van Bureau M&DM geen aanleiding behoefde te zien om het positieve welstandsadvies van de CRK naast zich neer te leggen.
Daarbij is voorts in aanmerking genomen dat de CRK terecht heeft opgemerkt dat spiegelend glas geen criterium is waarop binnen de gevelveranderingen kan worden getoetst. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het spiegelend glas voor hem geen punt is, maar in het beroepschrift is betoogd dat het spiegelglas wel degelijk een rol dient te spelen bij de welstandstoetsing omdat het een materiaal is dat in de hele wijk nergens voorkomt. Deze beroepsgrond kan niet slagen omdat het vervangen van glas door spiegelend glas vergunningsvrij is en als zodanig buiten beschouwing dient te blijven.
7.1
Eiser heeft op 11 januari 2020 ook omgevingsvergunning gevraagd voor de airco-units en de warmtepompinstallatie. Eiser heeft terecht opgemerkt dat uit de vergunning van 5 maart 2020 niet blijkt of die ook betrekking heeft op de technische installaties. De Bezwaarschriftencommissie meende dat deze technische installaties wel zijn vergund omdat ze zijn aangevraagd en op de bouwtekening duidelijk waarneembaar zijn. Geadviseerd is om dit bij de beslissing op bezwaar te herstellen.
7.2
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de technische installaties zullen worden benoemd in de vergunningtekst. Ter zitting is gebleken dat verweerder verzuimd heeft om die tekst aan te vullen. Deze omissie maakt dat aan bestreden besluit II ook een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek eveneens met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser door het motiveringsgebrek niet in zijn belangen is geschaad. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de technische installaties zijn aangevraagd en vergund. Ze zijn in de aanvraag genoemd en op de bouwtekeningen ingetekend en benoemd. Daardoor heeft eiser in dit beroep kunnen opkomen tegen het vergunnen van het aanbrengen van de airco-units en de warmtepompinstallatie. Hij heeft hiertegen echter geen inhoudelijke gronden aangevoerd.
8. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond verklaard dient te worden. Omdat, zoals hiervoor is geoordeeld, toepassing wordt gegeven aan artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
in beide zaken:
- verklaart het beroep ongegrond;
in zaak 20/7034:
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 22 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier M.J. Schouw, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.