ECLI:NL:RBZWB:2021:2040
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke bijstandszaak
In deze zaak heeft verzoeker op 1 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 augustus 2020, waarin de aanvraag voor een bijstandsuitkering vanaf 30 september 2019 werd afgewezen, en heeft eerder beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn recht op bijstandsuitkering per 1 april 2019. De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 in die eerdere procedure geoordeeld dat de intrekking van de uitkering niet kon standhouden, waardoor het recht op bijstandsuitkering per 1 april 2019 werd hervat.
Nadat het college had gecommuniceerd dat er geen procesbelang meer zou zijn in het huidige beroep, heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het college in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. In deze zaak is echter vastgesteld dat het college niet tegemoet is gekomen aan verzoeker, aangezien de eerdere uitspraak van de rechtbank de situatie niet heeft veranderd. De rechtbank concludeert dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van proceskosten en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.