ECLI:NL:RBZWB:2021:2001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1602 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake uitbreiding en verbouwing van een woning in strijd met bestemmingsplan

Op 15 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding en verbouwing van een woning aan [adres 1]. Verzoekster, die in de aangrenzende woning woont, vreesde dat het bouwplan haar woongenot zou aantasten en in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Ze vreesde onder andere verlies van uitzicht en problemen met afwatering door de uitvoering van de sloopwerkzaamheden.

Tijdens de zitting op 15 april 2021 heeft verzoekster haar bezwaren toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.P.N. Remie. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, evenals de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het bestemmingsplan "Oude Stad Noordwest 2016". De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de gevreesde nadelige gevolgen voor verzoekster al in het bestemmingsplan zijn verdisconteerd.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat de belangen van verzoekster niet opwegen tegen de belangen van de verweerder. De uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1602 WABO VV

uitspraak van 15 april 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. W.P.N. Remie
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. G.V.M. van den Hoven.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 17 november 2020 (bestreden besluit) inzake de uitbreiding en verbouwing van de woning aan [adres 1] .
Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 april 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.P.N. Remie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.F. Moll. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.V.M. van den Hoven en [naam] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Derde partij heeft op 10 september 2020 omgevingsvergunning gevraagd voor uitbreiding en verbouwing van de woning aan [adres 1] . De uitbreiding ziet op het toevoegen van woonruimte aan de achterzijde over twee verdiepingen tot de nokhoogte van 8.30 meter, waarbij de bestaande diepte van de woning op de verdiepingen met 3 meter wordt verlengd tot 10.14 meter. De diepte van de aanbouw op de begane grond wordt in de nieuwe situatie teruggebracht van 19.67 meter naar 14.14 meter, maar dan wel over de volle breedte van het perceel. Daarnaast is aan de voorzijde een dakkapel in het bestaande schuine dakvlak geprojecteerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2. Verzoekster woont in de aangrenzende woning aan [adres 2] en zij vreest dat het bouwplan zal leiden tot aantasting van haar woongenot. Volgens haar is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Zij vreest verlies van uitzicht omdat het vrije zicht naar vanaf de tweede en derde verdieping van haar woning in de nieuwe situatie belemmerd wordt door de muur van de opbouw over twee verdiepingen. Voorts zal er in de nieuwe situatie minder licht kunnen toetreden in de lichtstraat die zich in het platte dak van de aanbouw van haar woning bevindt. Verzoekster vreest daarnaast problemen met de afwatering en de constructie en deze vrees wordt versterkt door de wijze waarop de huidige sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd. Ter zitting heeft verzoekster haar grief over het ontbreken van het welstandsadvies ingetrokken.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Oude Stad Noordwest 2016” rust op het perceel [adres 1] de bestemming “Wonen – Lint”.
Artikel 17.1.1 van de planregels bepaalt – voor zover hier van belang - dat de als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen.
Krachtens artikel 17.2.2 van de planregels geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen - voor zover hier van belang – dat zij binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd, dat het bebouwingspercentage 100% mag bedragen, dat de bouwdiepte van het bouwvlak maximaal 12 m bedraagt en de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m
Ingevolge artikel 17.2.3 van de planregels geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen - voor zover hier van belang - dat zij uitsluitend binnen het bouwvlak en in het erf mogen worden gebouwd en uit maximaal 1 bouwlaag mogen bestaan. Voorts geldt dat de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,5 m, met een maximale totale hoogte van 4,5 m.
5. Verzoekster heeft betoogd dat, gelet op de desbetreffende definities in de planregels, het bouwplan moet worden aangemerkt als een aan- of uitbouw en als zodanig op de eerste en tweede verdieping in strijd is met het bepaalde in artikel 17.2.3 van de planregels.
5.1
Artikel 1.4 van de planregels definieert aanbouw als een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Artikel 1.131 van de planregels definieert een uitbouw als een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Artikel 1.78 van de planregels definieert hoofdgebouw of hoofdbebouwing als een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
5.2
De rechtbank overweegt dat de bestaande woning het hoofdgebouw is en dat de uitbreiding van de woning op de eerste en tweede verdieping, met onder meer een badkamer, toiletten, vaste kasten en een slaapkamer, betrekking heeft op vergroting van de woonfunctie binnen het bouwvlak. Deze uitbreiding wordt onderdeel van de hoofdbebouwing en kan daarom in architectonisch opzicht niet worden gezien als ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Dit is anders voor de uitbreiding op de begane grond, voor zover die uitbreiding over een diepte van 4 meter aansluit op de hoofdbebouwing. Dat gedeelte van de uitbreiding is een aan- of uitbouw omdat het uit slechts één bouwlaag bestaat en daarom door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Deze aan- of uitbouw wordt gerealiseerd binnen het bouwvlak en op het erf, hetgeen niet in strijd is met artikel 17.2.3 van de planregels. De uitbreiding op de eerste en tweede verdieping is een vergroting van het hoofdgebouw en die vergroting is niet in strijd met artikel 17.2.2 van de planregels.
5.3
Aangezien het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan kan aan de door verzoekster gevreesde nadelige gevolgen van het bouwplan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Deze belangen van verzoekster zijn verdisconteerd in het bestemmingsplan en kunnen daarom voor verweerder geen grond vormen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
6. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 15 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.