Op 20 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bestaande uit zeven personen uit Oosterhout, Breda en Rijsbergen, beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit besluit, genomen op 28 december 2020, betrof de verlening van een omgevingsvergunning tweede fase voor het wijzigen van een varkenshouderij. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening zijn dat het bestreden besluit onterecht is verleend.
De zitting vond plaats op 30 maart 2021, waar de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, ir. A.K.M. van Hoof. Het college werd vertegenwoordigd door verschillende vertegenwoordigers, terwijl de vergunninghoudster, die als derde partij aan het geding deelnam, werd vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist.
In de tussenuitspraak van dezelfde dag in de hoofdzaak met zaaknummer BRE 21/710 WABOM heeft de rechtbank een bestuurlijke lus toegepast, waardoor het college de gelegenheid kreeg om een archeologisch onderzoek uit te voeren en een herstelbesluit te nemen. De voorzieningenrechter heeft besloten het bestreden besluit voor onbepaalde tijd te schorsen, totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.