ECLI:NL:RBZWB:2021:1899
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van Anw-uitkering en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de intrekking van een Anw-uitkering. De SVB had op 2 januari 2019 het recht van de eiser op een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) ingetrokken per 1 februari 2017, na het huwelijk van de eiser op 27 januari 2017. Tevens had de SVB een bedrag van € 28.715,79 teruggevorderd dat ten onrechte was uitbetaald over de periode van 1 februari 2017 tot en met december 2018. De eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de SVB verklaarde de bezwaren ongegrond.
Tijdens de zitting op 16 maart 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de meldplicht bij de SVB en dat hij had vertrouwd op eerdere informatie van SVB-medewerkers. De SVB daarentegen stelde dat de intrekking van de uitkering terecht was, omdat de eiser zijn huwelijk niet tijdig had gemeld. De rechtbank oordeelde dat de SVB op goede gronden de uitkering had ingetrokken, aangezien de wet bepaalt dat het recht op een Anw-uitkering eindigt bij het huwelijk.
Wat betreft de terugvordering oordeelde de rechtbank dat de SVB verplicht was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij er dringende redenen waren om hiervan af te zien. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende gronden had aangevoerd voor een uitzondering op de terugvordering. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de besluiten van de SVB.