ECLI:NL:RBZWB:2021:1871
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 15 mei 2020, waarin hij geschikt werd verklaard voor zijn arbeid. Op 16 november 2020 heeft het UWV dit besluit gewijzigd, waardoor verzoeker per 17 december 2019 als ongeschikt voor zijn arbeid werd aangemerkt. Na deze wijziging heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank concludeert dat het UWV gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De kosten worden vastgesteld op € 534,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 16 april 2021, en deze is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.