ECLI:NL:RBZWB:2021:1867
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J.W.C. Lipman, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 9 november 2020, waarin een terugvordering van een voorschot WIA-uitkering van € 1.574,54 werd opgelegd. Dit voorschot betrof de periode van 10 januari 2020 tot en met 31 januari 2020. Op 21 januari 2021 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd, waardoor verzoekster recht kreeg op een volledige WIA-uitkering voor dezelfde periode. Hierop heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 534,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling hiervoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en is openbaar gemaakt op 16 april 2021.