In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, dat op 30 oktober 2020 zijn bijstandsuitkering met ingang van 1 juni 2020 introk. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 3 maart 2021 heeft het college het bestreden besluit ingetrokken, waarna verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken, maar verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoekschrift.
De voorzieningenrechter concludeert dat het college aan verzoeker is tegemoetgekomen door het besluit van 3 maart 2021. Daarom wordt het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 534,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wordt het college ook veroordeeld tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,-. Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2021 en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.