ECLI:NL:RBZWB:2021:1850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10188 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in AOW-zaak

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 2 december 2020, waarin de betaling van zijn AOW-pensioen per 1 december 2020 werd geschorst. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 17 december 2020 heeft de Svb het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, waardoor de betaling van het AOW-pensioen werd hervat. Verzoeker trok vervolgens zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg de Svb wel te veroordelen in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechter overwoog dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de Svb kan worden veroordeeld in de proceskosten als het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. Echter, uit een telefoonnotitie bleek dat de Svb op 15 december 2020 contact had gehad met de gemachtigde van verzoeker over de betaling van proceskosten. Dit leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoeker redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard. Aangezien verzoeker pas na dit contact zijn verzoek om voorlopige voorziening indiende, werd dit verzoek als nodeloos beschouwd.

Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om proceskostenveroordeling af te wijzen. Tevens werd er geen reden gezien om de Svb te veroordelen tot vergoeding van griffierecht, aangezien verzoeker dit griffierecht niet had betaald. De uitspraak werd gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van griffier mr. M.I.P. Buteijn, op 15 april 2021, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/10188 AOW
uitspraak van 15 april 2021 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit) van de Svb over de schorsing van de betaling van zijn AOW-pensioen per 1 december 2020. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 17 december 2020 heeft de Svb verzoekers bezwaar gegrond verklaard en is bepaald dat de betaling van zijn AOW-pensioen per 1 december 2020 wordt hervat.
Vervolgens heeft verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek de Svb te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Uit een in het dossier gevoegde telefoonnotitie blijkt dat de Svb op 15 december 2020 telefonisch contact heeft gehad met verzoekers gemachtigde over de betaling van proceskosten. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat het verzoeker redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zijn bezwaarschrift tegen het bestreden besluit gegrond zou worden verklaard. Omdat verzoeker pas ná dit telefonische contact (op 16 december 2020) een verzoek heeft ingediend om het treffen van een voorlopige voorziening, is dit verzoek nodeloos ingediend. Reeds hierom bestaat geen aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van verzoeker.
3. Gezien het voorgaande bestaat ook geen reden de Svb te veroordelen tot de vergoeding van griffierecht. Verzoeker heeft het griffierecht overigens ook niet betaald.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 15 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.