ECLI:NL:RBZWB:2021:185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 21_7
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot sluiting van woning op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in zijn woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Loon op Zand, dat op 7 december 2020 was genomen. Dit besluit hield in dat de woning van verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten moest worden voor een periode van drie maanden, omdat er 58 hennepplanten in de woning waren aangetroffen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij het niet eens was met de sluiting van zijn woning.

Tijdens de zitting op 8 januari 2021, waar verzoeker samen met zijn partner en dochter aanwezig was, werd hij bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Ruijs. De burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. P.N.E.E. Risamasu en C. Kanters. De voorzieningenrechter heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. In zijn overwegingen benadrukte de voorzieningenrechter dat het oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet gebonden is aan deze uitspraak.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de motivering voor deze sluiting onvoldoende was. Er was geen bewijs van feitelijke handel of overlast in de omgeving, en de burgemeester had niet aangetoond dat de sluiting noodzakelijk was om de bekendheid van de woning in het criminele milieu te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE AWB 21/7 OPIUMW VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 8 januari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. S.N. de Jager,
en

de burgemeester van de gemeente Loon op Zand, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester waarbij de burgemeester verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft gelast de woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] te sluiten en gedurende drie maanden afgesloten te houden, op straffe van de toepassing van bestuursdwang. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 januari 2021. Verzoeker is verschenen, samen met zijn partner en dochter en bijgestaan door mr. J. Ruijs, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.N.E.E. Risamasu en C. Kanters.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de woning. Er zijn in de woning 58 hennepplanten aangetroffen. Omdat die hoeveelheid een handelshoeveelheid vormt, bestond de bevoegdheid tot woningsluiting. Verzoeker heeft ter zitting het bestaan van de bevoegdheid ook erkend.
3. Bij het bestaan van een bevoegdheid is er afwegingsruimte. Ter invulling daarvan heeft de burgemeester beleid gemaakt. Een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is in dit geval, waarbij het gaat om een eerste constatering van softdrugs in een woning, in overeenstemming met het beleid.
4. Vervolgens moet worden beoordeeld of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot sluiting. Volgens vaste rechtspraak moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze omstandigheden ieder voor zich of samen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de sluiting gevolgen heeft die niet evenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Daarbij moet een zwaar gewicht worden toegekend aan de voor een bewoner mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van een woningsluiting, dat ook een forse inbreuk op het huisrecht kan vormen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148). Wanneer de burgemeester de bevoegdheid tot woningsluiting wil gebruiken moet dat dan ook goed worden onderbouwd en gemotiveerd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het bestreden besluit daar in dit geval niet aan.
Ten aanzien van de noodzaak om tot woningsluiting over te gaan, overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat er sprake is van feitelijke loop naar en van de woning. Ook is er niet gebleken van feitelijke handel, feitelijke overlast en hinder in de omgeving van de woning als gevolg van de kwekerij in de woning. De adhesiebetuigingen van de buren, waarin staat dat verzoeker en zijn gezin nooit overlast veroorzaken, duiden mogelijk eerder op het tegendeel. De burgemeester heeft verklaard dat hij aanneemt dat de woning bekend is in het criminele milieu, omdat verzoeker op enig moment de oogst zal willen verkopen en contact met het criminele milieu daarvoor noodzakelijk is. Verzoeker heeft verklaard dat hij geen strafblad heeft, dat het de eerste keer is dat hij een hennepkwekerij heeft en dat hij nog niet had nagedacht over de vraag aan wie hij de oogst zou gaan verkopen. De voorzieningenrechter neemt gelet daarop vooralsnog aan dat verzoeker feitelijk nog geen contact had met en in het criminele milieu. De burgemeester heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat de sluiting van de woning noodzakelijk is om de bekendheid in het criminele milieu teniet te doen, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval dus onvoldoende onderbouwd. Wel ligt de woning van verzoeker in een kwetsbare woonwijk en wil de burgemeester met de woningsluiting laten zien dat hij optreedt tegen de aanwezigheid van kwekerijen en drugs in de gemeente. Die omstandigheden zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om de noodzaak van de sluiting te onderbouwen, met name in het licht van rechtspraak over de sluiting van woningen. Uit die rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362 en van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:696) leidt de voorzieningenrechter af dat het niet de bedoeling is dat bij een eerste constatering van softdrugs in een woning automatisch tot sluiting van de woning wordt overgegaan, maar dat dan kan worden volstaan met een waarschuwing, tenzij er sprake is van een ernstig geval.
Dat er sprake is van een ernstig geval, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Een kwekerij met 58 planten is niet groot en ook de politie heeft de kwekerij in de melding omschreven als een kleine kwekerij. Er was geen diefstal van stroom. De burgemeester heeft gesteld dat de kwekerij brandgevaar met zich brengt, maar waaruit dat gevaar bestond is niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Het feit dat de gebruikte stroom via de meter liep, is eerder een contra-indicatie voor het bestaan van concreet brandgevaar. Daarnaast blijkt uit de melding niet dat er in de kwekerij meer voorzieningen waren dan de voor een kwekerij minimaal gebruikelijke voorzieningen. Het enkele feit dat de aanwezigheid van lampen en afzuiging ook gemeld is op de lijst van indicatoren die maken dat sprake is van een professionele kwekerij is onvoldoende om te kunnen motiveren dat sprake is van een ernstig geval.
Dat de motivering onvoldoende is, is een gebrek in het bestreden besluit. De burgemeester kan dat gebrek mogelijk herstellen in het nieuwe besluit dat hij op het bezwaar moet nemen. Gelet op de gevolgen van de woningsluiting en de inbreuk die dit maakt op het huisrecht, ziet de voorzieningenrechter echter aanleiding om tot het moment dat de burgemeester de beslissing op bezwaar neemt een voorlopig voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen en het bestreden besluit schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Dat betekent concreet dat verzoeker in de woning mag blijven, in ieder geval tot aan het nemen van de beslissing op bezwaar. Daarna kan de woning mogelijk wel gesloten worden, als de burgemeester bij de beslissing op bezwaar zijn het besluit tot woningsluiting handhaaft.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2021 en wordt daarnaast openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.