In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat zijn bijstandsuitkering met ingang van 1 december 2019 zou hervatten, maar ook de intrekking van zijn recht op bijstand over november 2019 en de terugvordering daarvan zou handhaven. Op 14 januari 2021 heeft het college het bestreden besluit herzien, waardoor de nabetaling over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 juni 2020 alsnog aan verzoeker werd uitbetaald. Hierop heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een proceskostenvergoeding kan worden toegekend indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Echter, de rechtbank oordeelt dat verzoeker, die onder bewind is gesteld, wordt vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder. De rechtbank stelt vast dat de kosten die door de bewindvoerder zijn gemaakt niet kunnen worden aangemerkt als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat het voeren van procedures onderdeel is van de taak van de bewindvoerder.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, en heeft de beslissing op 15 april 2021 genomen.