ECLI:NL:RBZWB:2021:1841

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6847
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om handhaving van verkeersveiligheid en dwangsom door de gemeente Breda

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen een beukenhaag die volgens hem een onveilige verkeerssituatie veroorzaakte. Het college had dit verzoek afgewezen, stellende dat het geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, en had geweigerd een dwangsom te betalen. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat het verzoek van eiser geen aanvraag was. De rechtbank stelde vast dat uit de e-mails van eiser voldoende duidelijk bleek wat hij van het college verlangde, namelijk het handhavend optreden tegen de beukenhaag. De rechtbank vond de argumentatie van het college onvoldoende gemotiveerd en oordeelde dat het college had moeten onderzoeken of er een publiekrechtelijke grondslag was om handhavend op te treden. Aangezien het college dit had nagelaten, kon het besluit niet in stand blijven.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college opgedragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6847 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 oktober 2019 (primaire besluit) heeft het college het verzoek van eiser om een dwangsom afgewezen.
In het besluit van 14 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 februari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens het college [vertegenwoordiger verweerder] en mr. T. Jansen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser woont op het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] in [plaatsnaam] . Op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] staat ter hoogte van de woning (aan de [straatnaam 1] ) met nummer [huisnummer 2] een beukenhaag.
In de e-mail 13 augustus 2018 heeft eiser het college geïnformeerd over een onveilige verkeerssituatie als gevolg van de beukenhaag die volgens eiser bovendien illegaal aanwezig is. Eiser heeft het college vervolgens op 8 september 2018 en 27 april 2019 om een reactie gevraagd en op 12 mei 2019 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een reactie.
Op 22 juli 2019 bericht het college eiser dat op basis van de constatering die zij heeft gedaan geen noodzaak bestaat om de beukenhaag te verlagen. Eiser schrijft daarop in de e-mail van eveneens 22 juli 2019 dat hij geen genoegen neemt met de reactie van het college en dat hij aanspraak maakt op betaling van de dwangsom van € 1.442,00.
In het primaire besluit van 3 oktober 2019 schrijft het college: ‘
(...) De aanwezige verkeersspiegel aan de overkant van de kruising komende van de [straatnaam 2] , biedt een goed overzicht op de [straatnaam 1] en het fietspad. De verkeerskundige wil de verkeersspiegel dan ook te laten staan. Daarnaast moet de haag aan de zijkant van het perceel [straatnaam 1] [huisnummer 2] worden verlaagd tot dezelfde hoogte als de haag aan de voorzijde van het perceel. (...) De haag is inmiddels gesnoeid tot de aangegeven hoogte. (...) Het klopt dat sprake zou zijn van verwijdering van de haag , maar de bewoners wilden de haag adopteren. De bewoners hebben een wijkdeal gesloten met gemeente Breda over de haag aan de zijkant (...). U vraagt om de betaling van een dwangsom van € 1.442,- vanwege de late afhandeling van uw schrijven. (...) Uw schrijven betreft een klacht en is geen ‘beslissing op een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.’ Dit betekent dat de dwangsomregeling in het onderhavige geval niet van toepassing is. Uw verzoek om een dwangsom wordt derhalve afgewezen. (...)
Geschil
2. In deze procedure gaat het om de vraag of het college terecht heeft gesteld dat het verzoek van eiser geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zodat hij niet gehouden was een besluit te nemen en eiser geen aanspraak kan maken op een dwangsom.
Standpunt partijen
3.1
Eiser voert aan dat het college ten onrechte geen besluit heeft genomen over maatregelen ter verhoging van de verkeersveiligheid bij de kruising van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] door het verwijderen van de haag. Eiser meent dat het college ten onrechte niet in actie komt en daarom de dwangsom heeft verbeurd.
3.2
Het college stelt dat het verzoek van eiser om een onveilige verkeerssituatie op te heffen door het verwijderen van de beukenhaag een verzoek betreft om een feitelijke handeling te verrichten. Het college is daarom niet verplicht tot het nemen van een besluit of tot het nemen van een beslissing op een aanvraag zodat eiser geen aanspraak heeft op een dwangsom.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door eiser verzonden e-mail van 13 augustus 2018 moet worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
5.2
Gelet op artikel 1:3, derde lid, van de Awb en artikel 4:2, eerste lid, onder c, van de Awb moet uit een aanvraag voldoende duidelijk blijken wat van het college wordt verlangd. Een handhavingsverzoek moet volgens vaste rechtspraak bovendien voldoende concreet zijn voordat het als aanvraag kan worden aangemerkt. Dat betekent dat het ook duidelijk moet zijn wat voor besluit gewenst is (ECLI:NL:RVS:2018:592 en ECLI:NL:RVS:2010:BM3260).
5.3
De rechtbank stelt voorop dat uit de e-mails die eiser heeft gezonden voldoende duidelijk blijkt wat eiser van het college wil; namelijk dat het college handhavend optreedt door de beukenhaag ter hoogte van de woning [straatnaam 1] [huisnummer 2] te (laten) verwijderen
Eiser schrijft immers: ‘
(...) Helaas heb ik (...) moeten constateren dat de gemeente nog geen actie heeft ondernomen om de onveilige situatie op te heffen. (...) Bovendien verwacht ik niet anders dan dat de gemeente handhavend handelt op oneigenlijk gebruik van gemeentegrond. (...)’. Dit wordt nog eens bevestigd in de e-mail van eiser van 27 april 2019 waarin hij schrijft: ‘
(...) Ik heb vast kunnen stellen dat deze haag niet door de gemeente daar is aangeplant (...). Buiten het feit dat deze dus tot een gevaarlijke verkeerssituatie leidt, staat deze er ook nog eens illegaal. Ik verzoek u wederom en nu op zeer korte termijn passende maatregelen te nemen. Mocht u mij binnen 14 dagen (...) niet geïnformeerd hebben (...) binnen welke termijn de aanwezige beukenhaag uiterlijk verwijderd zal zijn, dan zal ik de gemeente Breda in gebreke stellen. (...)’.
Eiser legt hieraan twee verschillende redenen ten grondslag, namelijk de verkeersveiligheid en de illegale aanplant van de beukenhaag.
5.4
De stelling van het college dat de verwijdering van de beukenhaag een feitelijke handeling is, zodat geen sprake is van een aanvraag, vindt de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing van eiser naar de illegale situatie niet kan worden aangemerkt als een verzoek een besluit te nemen. Deze illegale situatie zou er namelijk in zijn gelegen dat de haag door de bewoner van de [straatnaam 1] [huisnummer 2] is geplant op een stuk grond dat eigendom is van de gemeente. Dit betreft een privaatrechtelijk geschil en dus geen verzoek aan het college om een schriftelijke beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling te nemen, zoals in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn verzoek echter in de eerste plaats gewezen op de gevaarlijke verkeerssituatie. Dit had voor het college aanleiding behoren te zijn om te onderzoeken of het verzoek van eiser gebaseerd kan worden op een publiekrechtelijke bevoegdheid om handhavend op te treden. Gedacht kan worden aan handelen in strijd met artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 (APV), waarin is bepaald de eigenaar van een boom, heg, struik of andere beplanting verplicht is deze te snoeien, of op te binden, of te verwijderen na aanschrijving door het bevoegd gezag, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen. Het college had dienen te onderzoeken of dit artikel, of enige andere bepaling die bedoeld is ter waarborging van de verkeersveiligheid van toepassing is en of, door de beukenhaag niet te verwijderen, in strijd met het desbetreffende artikel wordt gehandeld. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot een besluit van het college om handhavend op te treden.
5.5
Nu het college niet heeft onderzocht of sprake is van een publiekrechtelijke grondslag om in deze situatie op te treden, kan het besluit niet in stand blijven. Immers, indien het college ten onrechte niet heeft onderkend dat geen sprake is van louter feitelijk handelen, heeft het college aan de weigering om een dwangsom te betalen ten onrechte ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een aanvraag. Dit betekent dat het beroep gegrond is.
De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien omdat het aan het college is om te onderzoeken of sprake is van een publiekrechtelijke grondslag aan het verzoek van eiser. Het college zal dan ook een nieuw besluit moeten nemen.
5.6
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
5.7
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel- Thelosen, griffier op 14 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
In het derde lid is bepaald dat onder een aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.
Artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat de aanvraag tenminste een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, bevat.
In artikel 4:17 eerste lid van de Awb is bepaald dat wanneer een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is met een maximum van 42 dagen.