ECLI:NL:RBZWB:2021:1824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5176
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken schriftelijke machtiging en uittreksel handelsregister

Op 9 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de directie van de RDW. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van de RDW van 31 januari 2020, waarin de tenaamstelling van haar voertuig per 9 oktober 2019 was vervallen. De rechtbank constateerde dat de gemachtigde van eiseres niet had voldaan aan de verplichting om een schriftelijke machtiging en een uittreksel uit het handelsregister in te dienen, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier. Hierdoor was het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, met verwijzing naar de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5176 WVW

uitspraak van 9 april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,
en

de directie van de RDW, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 4 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 31 januari 2020 (bestreden besluit) van het RDW inzake de vervallen verklaring van de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [kenteken] per 9 oktober 2019.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om een schriftelijke machtiging te overleggen. De griffier heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 10 maart 2020 gewezen op de verplichting tot het indienen van een schriftelijke machtiging. Omdat de machtiging in dit geval tevens ziet op een bedrijf is eveneens verzocht een uittreksel uit het handelsregister in te dienen.
2. Bij aangetekende brief van 17 juni 2020 is de gemachtigde van eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek geen reactie is ontvangen. De gemachtigde van eiseres is voorts verzocht om binnen vier weken alsnog een schriftelijke reactie toe te sturen. De gemachtigde van eiseres is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
De enveloppe waarin deze aangetekende brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Bij brief van 30 oktober 2020 is de brief van 17 juni 2020 nogmaals verstuurd, nu per gewone post en met een laatste termijn voor het indienen van een schriftelijke machtiging en een uittreksel uit het handelsregister van twee weken na die dagtekening.
De enveloppe waarin de brief van 30 oktober 2020 tezamen met de aangetekende brief van 17 juni 2020 is verzonden, is ongeopend op 26 november 2020 ter griffie terugontvangen.
Op 5 januari 2021 heeft de griffier per email bij de gemachtigde van eiseres zijn adresgegevens nagevraagd. Op 6 januari 2021 heeft de gemachtigde van eiseres per email zijn adreswijziging aan de rechtbank doorgegeven.
De gemachtigde van eiseres is daarna door de griffier bij aangetekende brief van 6 januari 2021, onder toezending van de brieven van 10 maart 2020 en 17 juni 2020, erop gewezen dat op de eerdere verzoeken geen reactie is ontvangen. De gemachtigde van eiseres is voorts verzocht om binnen vier weken alsnog een schriftelijke reactie toe te sturen. De gemachtigde van eiseres is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
3. De rechtbank constateert dat de gestelde termijn is verstreken zonder dat een schriftelijke machtiging en een uittreksel uit het handelsregister zijn overgelegd. Ook buiten de gestelde termijn heeft de rechtbank tot op heden de schriftelijke machtiging en een uittreksel uit het handelsregister niet ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk nietontvankelijk. Daarom zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:6, aanhef en onder a, 8:24, tweede lid en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 9 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt:
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan die niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:24, tweede lid, van de Awb luidt als volgt:
De rechtbank kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.