ECLI:NL:RBZWB:2021:1820
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake ongeldig verklaard rijbewijs
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 31 augustus 2020, waarin zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard. Op 12 januari 2021 heeft het CBR echter het bestreden besluit ingetrokken. Hierop heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het CBR in de proceskosten. Het CBR heeft op 15 maart 2021 gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het CBR door het intrekken van het bestreden besluit aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het CBR te veroordelen in de proceskosten.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het CBR op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 178,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De rechtbank stelt de proceskosten, die zijn gemaakt voor rechtsbijstand, vast op € 534,-. De beslissing van de rechtbank is op 9 april 2021 openbaar gemaakt en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten.