ECLI:NL:RBZWB:2021:1816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8461
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen niet tijdig nemen besluit Wob-verzoek

In deze zaak heeft de verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Pool, een beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal op haar Wob-verzoek van 5 juni 2020. De gemachtigde heeft op 10 september 2020 een brief ingediend bij de rechtbank, waarin het beroep werd ingesteld. Het college heeft op 2 november 2020 gecommuniceerd dat er op 18 juni 2020 een besluit was genomen, maar dat dit besluit om onverklaarbare redenen niet was verzonden. Na deze mededeling heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen door het besluit alsnog te verzenden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 354,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 267,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft het college veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 9 april 2021 en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8461 WOB
uitspraak van 9 april 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. D. Pool,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van verzoekster heeft bij brief van 10 september 2020, ontvangen bij de rechtbank per fax op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op het Wob-verzoek van verzoekster van 5 juni 2020.
Bij brief van 2 november 2020 heeft het college bericht dat zij op 18 juni 2020 op dit verzoek een besluit heeft genomen, maar dat het betreffende besluit met bijlagen om onverklaarbare redenen niet is verzonden.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft op 8 maart 2021 gereageerd.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de brief van 2 november 2020 dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen door naar aanleiding van het beroep alsnog het betreffende besluit met bijlagen toe te zenden.
Hierin ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit zal licht worden beschouwd.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 0,5).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 354,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 9 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.