ECLI:NL:RBZWB:2021:1779
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 7 mei 2020, waarin de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 20 december 2019 werd aangekondigd. Na het indienen van bezwaar heeft het UWV op 4 februari 2021 besloten dat verzoeker recht heeft op een Ziektewet-uitkering vanaf 20 december 2019. Hierop heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen door het bezwaar gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 534,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en heeft het UWV veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 9 april 2021.