ECLI:NL:RBZWB:2021:1742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
02-253807-20 en 02-212200-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernielingen en belediging door verdachte in Tilburg met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vernielingen en beledigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 en 9 oktober 2020 in Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk meerdere buitenspiegels van auto’s heeft vernield. Daarnaast heeft hij op 6 juli 2020 planten uit de voortuin van zijn moeder getrokken en de spiegels van haar auto afgetrapt. De verdachte heeft ook een bedrijfsleidster beledigd door haar te beschimpen met kwetsende woorden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelt dat bijzondere voorwaarden niet effectief zijn, maar dat een proeftijd noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij en in het belang van de verdachte. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is schadevergoeding te betalen aan verschillende slachtoffers van zijn vernielingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte ook verplicht is om wettelijke rente te betalen over de toegewezen schadebedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/253807-20 en 02/212200-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
thans verblijvende op de Forensisch Psychiatrische Afdeling Coornhert te Vught
raadsman: M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Brandwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. In de zaak met parketnummer 02/253807-20 is de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte goederen heeft vernield en een ander heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/253807-20 en 02/212200-20
De officier van justitie acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van de stukken in het dossier en de bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/253807-20 en 02/212200-20
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/253807-20
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
02/212200-20
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
02/253807-20
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 7 oktober 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk meerdere buitenspiegels van auto’s heeft vernield en onbruikbaar gemaakt, te weten
- een buitenspiegel van een Opel Karl (kenteken: [kenteken 1] ), toebehorende aan [naam 1] en
- een buitenspiegel van een Suzuki Swift (kenteken: [kenteken 2] ), toebehorende aan [naam 2] en
- een buitenspiegel van een Volvo V70 (kenteken: [kenteken 3] ), toebehorende aan [naam 3] en
- een buitenspiegel van een Peugeot 207 ( [kenteken 4] ), toebehorende aan [naam 4] en
- een buitenspiegel van een Hyundai (kenteken [kenteken 5] ), toebehorende aan [naam 5] en
- een buitenspiegel van een Toyota Yaris (kenteken [kenteken 6] ), toebehorende aan [naam 6] en
- een buitenspiegel van een Suzuki Swift (kenteken [kenteken 7] ), toebehorende aan [naam 7] ;
feit 2
op 9 oktober 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk meerdere buitenspiegels van auto’s heeft vernield en onbruikbaar gemaakt, te weten
- een buitenspiegel van een Citroen Xsara ( [kenteken 8] ), toebehorende aan [naam 8] en
- een buitenspiegel van een Suzuki Swift ( [kenteken 9] ), toebehorende aan [naam 9] en
- een buitenspiegel van een Hyundai i10 ( [kenteken 10] ), toebehorende aan [naam 10] en
- een buitenspiegel van een Hyundai Atos Spirit (kenteken [kenteken 11] ), toebehorende aan [naam 11] en
- een buitenspiegel van een Suzuki Swift (kenteken [kenteken 12] ), toebehorende aan [naam 12] en
- een buitenspiegel van een Mercedes Benz (kenteken [kenteken 13] ), toebehorende aan [naam 13] en/of [naam 14] en
- een buitenspiegel van een Daihatsu Cuore (kenteken [kenteken 14] ),
toebehorende aan [naam 15] en
- een buitenspiegel van een Fiat Punto (kenteken [kenteken 15] ), toebehorende aan [naam 16] en
- een buitenspiegel van een Toyota Aygo (kenteken [kenteken 16] ), toebehorende aan [naam 17] en
- een buitenspiegel van een Bestelauto Ford Transit Connect (kenteken [kenteken 17] ) toebehorende aan [naam 18] en
- een buitenspiegel van een Renault Twingo (kenteken [kenteken 18] ), toebehorende aan [naam 19] en
- een buitenspiegel van een Renault Modus (kenteken [kenteken 19] ), toebehorende aan [naam 20] .
02/212200-20
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 6 juli 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk planten en autospiegels die aan [naam 21] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 2
op 18 april 2020 te Tilburg opzettelijk [naam 23] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: kuthoer en kut wijf.
02/253807-20 en 02/212200-20
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Belediging
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan belediging door een bedrijfsleidster van [naam winkel] uit te schelden voor kuthoer en kutwijf, terwijl zij slechts haar werk aan het uitvoeren was. Door deze belediging heeft hij haar in haar eer en goede naam aangetast.
Vernielingen
Op 6 juli 2020 heeft verdachte planten uit de voortuin van zijn moeder getrokken en de spiegels van haar auto afgetrapt. Daarnaast heeft verdachte zich op 7 en 9 oktober 2020 schuldig gemaakt aan een reeks van vernielingen. Hij is op de fiets door een aantal straten van Tilburg gereden en heeft al fietsend een groot aantal spiegels van auto’s afgeslagen met een stok.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding met parketnummer 02-253807-20 vermelde strafbare feiten: vernielingen, gepleegd in de periode van 7 oktober 2020 tot en met
9 oktober 2020 te Tilburg (meerdere buitenspiegels van auto’s vernield en onbruikbaar gemaakt). Op basis van de aangiftes in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, komt de rechtbank onder dit parketnummer uit op in totaal 43 vernielingen van buitenspiegels van auto’s.
Door het plegen van deze vernielingen heeft verdachte de slachtoffers veel schade en overlast bezorgd. Dat blijkt ook uit het feit dat er 17 vorderingen benadeelde partij zijn ingediend. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zijn frustraties heeft botgevierd op spullen van andere mensen en dat niet één keer, maar – de vernielingen van 6 juli 2020 meegenomen – 45 keer. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in 2018 ook al een keer een reeks autospiegels heeft vernield door ze er met een stok af te slaan. Uit zijn strafblad blijkt ook dat verdachte al twee keer eerder is veroordeeld voor vernielingen.
Verder blijkt uit het omvangrijke strafblad van verdachte dat hij in 2015 een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen en dat hij in 2018 voor het laatst veroordeeld is. Bij zijn laatste veroordeling heeft hij een deels voorwaardelijke straf opgelegd gekregen met een proeftijd van twee jaar, wat hem kennelijk een tijdje weerhouden heeft van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de na te melden duur een passende reactie is. Een andere of lichtere straf doet geen recht aan de veelvoud aan feiten en de maatschappelijke onrust die daardoor is ontstaan. Een fors gedeelte van de gevangenisstraf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen om verdachte er hopelijk opnieuw van te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden - gezien de opstelling van verdachte - niet effectief is. De rechtbank acht het wel noodzakelijk om een proeftijd van drie jaar op te leggen. Dit is niet alleen in het belang van verdachte zodat hij een langere tijd een stok achter de deur heeft, maar dit strekt ook ter bescherming van de maatschappij.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden.

7.De benadeelde partijen inzake parketnummer 02/253807-20

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om (gedeeltelijke) toewijzing van de ingediende vorderingen die met schriftelijke bescheiden zijn onderbouwd. Ten aanzien van de vorderingen waarbij een schriftelijke onderbouwing ontbreekt, wordt verzocht het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 2] , [naam 3] , [naam 11] , [naam 13] , [naam 6] , [naam 18] , [naam 16] , [naam 24] en [naam 7] (deels) voor toewijzing gereed liggen. Al het overige gevorderde moet niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten en de ad informandum feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van de vernielingen van de autospiegels, zijn er 17 vorderingen benadeelde partij ingediend. De bewezenverklaring van deze vernielingen brengt met zich mee dat vaststaat dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar deze benadeelde partijen toe en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partijen te vergoeden. De rechtbank zal hierna de vordering per benadeelde partij kort bespreken.
7.3.1
De benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een materiële schadevergoeding van € 401,56 voor feit 1. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00. Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7.3.2
De benadeelde partij [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een materiële schadevergoeding van € 180,00 voor feit 1. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.3
De benadeelde partij [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert een materiële schadevergoeding van € 490,00 voor feit 1. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00. Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.4
De benadeelde partij [naam 6]
De benadeelde partij [naam 6] vordert een schadevergoeding van € 181,50 voor feit 1, waarvan € 100,00 ter zake van immateriële schade en € 81,50 ter zake van materiële schade, te weten de vergoeding van de uren dat hij verdachte heeft gezocht. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
7.3.5
De benadeelde partij [naam 7]
De benadeelde partij [naam 7] vordert een materiële schadevergoeding van € 284,07 voor feit 1. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.6
De benadeelde partij [naam 9]
De benadeelde partij [naam 9] vordert een materiële schadevergoeding voor feit 2 en heeft hierbij een kostenopgave overgelegd van een nieuwe buitenspiegel. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 179,49 (zijnde het bedrag van € 148,34 inclusief btw). Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7.3.7
De benadeelde partij [naam 10]
De benadeelde partij [naam 10] vordert een materiële schadevergoeding van € 325,00 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.8
De benadeelde partij [naam 11]
De benadeelde partij [naam 11] vordert een materiële schadevergoeding van € 26,60 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.9
De benadeelde partij [naam 12]
De benadeelde partij [naam 12] vordert een schadevergoeding van € 400,00 voor feit 2, waarvan € 50,00 ter zake van immateriële schade en € 350,00 ter zake van materiële schade.
Ter zake van de immateriële schade is de rechtbank is oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00. Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7.3.10
De benadeelde partij [naam 13]
De benadeelde partij [naam 13] vordert een materiële schadevergoeding van € 324,89 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 268,50 (zijnde het bedrag van € 324,89 exclusief btw, nu de benadeelde partij een btw-plichtige ondernemer betreft). Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7.3.11
De benadeelde partij [naam 15]
De benadeelde partij [naam 15] vordert een materiële schadevergoeding van € 60,00 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.12
De benadeelde partij [naam 16]
De benadeelde partij [naam 16] vordert een materiële schadevergoeding van € 39,77 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.13
De benadeelde partij [naam 17]
De benadeelde partij [naam 17] vordert een materiële schadevergoeding van € 204,16 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.14
De benadeelde partij [naam 18]
De benadeelde partij [naam 18] vordert een materiële schadevergoeding van € 146,14 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.15
De benadeelde partij [naam 19]
De benadeelde partij [naam 18] vordert een materiële schadevergoeding van € 100,00 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.3.16
De benadeelde partij [naam 20]
De benadeelde partij [naam 20] vordert een materiële schadevergoeding van € 500,00 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00. Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7.3.17
De benadeelde partij [naam 24]
De benadeelde partij [naam 24] vordert een materiële schadevergoeding van € 178,98 voor feit 2. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 147,92 (zijnde het bedrag van € 178,98 exclusief btw, nu de benadeelde partij een btw-plichtige ondernemer betreft). Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7.3.18
De schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal bij de toegewezen vorderingen telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal telkens de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/253807-20
Feit 1:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken, meermalen gepleegd;
Feit 2
:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken, meermalen gepleegd;
02/212200-20
Feit 1: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen of onbruikbaar maken;
Feit 2: Eenvoudige belediging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 2]van € 200,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 7 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] ,
€ 200,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 7 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 3]van € 180,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
7 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] , € 180,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
7 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 4]van € 200,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 7 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] , € 200,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
7 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- verklaart de
benadeelde partij [naam 6]niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 7]van € 284,07 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
7 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 7] , € 284,07 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
7 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 9]van € 179,49 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 9] ,
€ 179,49 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 10]van € 325,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 10] , € 325,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 6 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 11]van € 26,60 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 11] , € 26,60 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 12]van € 200,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 12] ,
€ 200,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 13]van € 268,50 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 13] , € 268,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 15]van € 60,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 15] , € 60,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 16]van € 39,77 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 16] , € 39,77 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 17]van € 204,16 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 17] , € 204,16 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 18]van € 146,14 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 18] , € 146,14 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 19]van € 100,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 19] , € 100,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 20]van € 200,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 20] , € 200,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [naam 24]van € 147,92 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 24] € 147,92 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 9 oktober 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
ten aanzien van de benadeelde partij [naam 6] :
- compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ten aanzien van de overige benadeelde partijen:
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregelen de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen vervallen en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 april 2021.
Mr. A.M.L.E. Ides Peeters en mr. H.J.E.M. Hoezen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlasteleggingen
02/253807-20
1
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 7 oktober 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk meerdere buitenspiegels van auto’s, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt, waaronder
- een buitenspiegel van een Opel Karl (kenteken: [kenteken 1] ), toebehorende aan [naam 1] en/of
- een buitenspiegel van een Suzuki Swift (kenteken: [kenteken 2] ), toebehorende aan [naam 2] en/of
- een buitenspiegel van een Volvo V70 (kenteken: [kenteken 3] ), toebehorende aan [naam 3] en/of
- een buitenspiegel van een Peugeot 207 ( [kenteken 4] ), toebehorende aan [naam 4] en/of
- een buitenspiegel van een HYUNDAI (kenteken [kenteken 5] ), toebehorende aan [naam 5] en/of
- een buitenspiegel van een Toyota Yaris (kenteken [kenteken 6] ), toebehorende aan [naam 6] en/of
- een buitenspiegel van een Suzuki Swift (kenteken [kenteken 7] ), toebehorende aan [naam 7]
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk meerdere buitenspiegels van auto’s, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt, waaronder
- een buitenspiegel van een Citroen Xsara ( [kenteken 8] ), toebehorende aan [naam 8] en/of
- een buitenspiegel van een Suzuki Swift ( [kenteken 9] ), toebehorende aan [naam 9] en/of
- een buitenspiegel van een Hyundai ilO ( [kenteken 10] ), toebehorende aan [naam 10] en/of
- een buitenspiegel van een Hyundai Atos Spirit (kenteken [kenteken 11] ), toebehorende aan [naam 11] en/of
- een buitenspiegel van een Suzuki Swift (kenteken [kenteken 12] ), toebehorende aan [naam 12] en/of
- een buitenspiegel van een Mercedes Benz (kenteken [kenteken 13] ), toebehorende aan [naam 13] en/of [naam 14] en/of
- een buitenspiegel van een Daihatsu Cuore (kenteken [kenteken 14] ),
toebehorende aan [naam 15] en/of
- een buitenspiegel van een Fiat Punto (kenteken [kenteken 15] ), toebehorende aan [naam 16] en/of
- een buitenspiegel van een Toyota Aygo (kenteken [kenteken 16] ), toebehorende aan [naam 17] en/of
- een buitenspiegel van een Bestelauto Ford Transit Connect (kenteken [kenteken 17] ) toebehorende aan [naam 18] en/of
- een buitenspiegel van een Renault Twingo (kenteken [kenteken 18] ), toebehorende aan [naam 19] en/of
- een buitenspiegel van een Renault Modus (kenteken [kenteken 19] ),toebehorende aan [naam 20]
(Artikel art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Mededeling ad informandum gevoegde strafbare feiten
Ter terechtzitting zal onderstaand door u bekend strafbaar feit ter kennis van de rechter worden gebracht. De rechter kan aldus hij het bepalen van de straf ook met dat feit rekening houden. Doet de rechter dit dan kunt u dat feit als strafrechtelijk afgedaan
beschouwen.
3
In de periode van 7 oktober 2020 tot en met 9 oktober 2020 te Tilburg vernielingen gepleegd (meerdere buitenspiegels van auto’s vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt).
02/212200-20
1
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere planten en/of autospiegels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam 21] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Tilburg opzettelijk [naam 23] , in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: kuthoer en/of kut wijf, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door in de richting van die Van Heesch te spugen;
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
02/253807-20
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 maart 2021;
- de aangifte van [naam 1] , pagina 20 en 21 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 2] , pagina 22 en 23 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 3] , pagina 30 tot en met 32 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 4] , pagina 37 en 38 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 5] , pagina 46 tot en met 50 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 6] , pagina 24 tot en met 27 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte namens [naam 7] , pagina 48 tot en met 50 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 maart 2021;
- de aangifte van [naam 8] , pagina 80 tot en met en 81 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 9] , pagina 105 en 106 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte namens [naam 10] , pagina 129 en 131 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 11] , pagina 88 en 89 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 12] , pagina 134 en 135 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 14] namens [naam 13] , pagina 97 en 98 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 15] , pagina 136 en 137 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 16] , pagina 73 en 74 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 17] , pagina 119 en 120 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 18] , pagina 60 tot en met 62 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 19] , pagina 110 tot en met 112 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381;
- de aangifte van [naam 20] , pagina 67 en 68 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer 2020268381.
02/212200-20
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 maart 2021;
- de aangifte van [naam 22] , pagina 3 en 4 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer PL2000-2020220359;
- het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, pagina 8 en 9 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer PL2000-2020220359.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 maart 2021;
- de aangifte van [naam 23] , pagina 12 en 13 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer PL2000-2020220359;
- het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, pagina 14 en 15 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met dossiernummer PL2000-2020220359.