ECLI:NL:RBZWB:2021:1740

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
02-325803-20, 02-244078-18 (tul), 10-731057-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld met aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en vernieling

Op 14 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld en vernieling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 maart 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het proberen zwaar te mishandelen van zijn partner in de periode van 27 november tot en met 15 december 2020, en van het vernielen van een ruit op 5 december 2020.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn partner meermalen tegen het hoofd en lichaam had geslagen en geschopt, wat leidde tot een oogkasbreuk en andere verwondingen. De verklaring van de verdachte dat zijn partner zichzelf het letsel had toegebracht, werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

Wat betreft de vernieling van de ruit, erkende de verdachte deze daad en de rechtbank achtte dit ook bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en klinische behandeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het verleden van de verdachte met geweldsdelicten en de noodzaak van behandeling voor zijn problematische middelengebruik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/325803-20, 02/244078-18
(tul)en 10/731057-17
(tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon-of verblijfplaats
thans gedetineerd in P.I. Schiphol
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. De Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:in de periode van 27 november 2020 tot en met 15 december 2020 in Bergen op Zoom zijn partner heeft geprobeerd zwaar te mishandelen door haar tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en te schoppen en sigaretten uit te drukken op haar buik, dan wel dat verdachte haar heeft mishandeld;
Feit 2:op 5 december 2020 in Bergen op Zoom een ruit heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De officier van justitie is van mening dat de verklaringen van aangeefster worden ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier, terwijl de verklaring van verdachte, te weten dat aangeefster het letsel zelf heeft toegebracht, volstrekt ongeloofwaardig is. Voor feit 2 verwijst de officier van justitie naar de bekennende verklaring van verdachte en stelt zij dat de verklaring van verdachte dat hij de ruit enkel heeft vernield omdat hij dacht dat aangeefster in nood was, op geen enkele wijze is onderbouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tweede en derde gedachtestreepje voor de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, omdat op basis van het dossier sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte aangeefster heeft geschopt tegen het hoofd en/of het lichaam en sigaretten op haar buik heeft uitgedrukt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte zijn levenspartner, [slachtoffer] , in haar woning op 15 december 2020 in Bergen op Zoom meermalen tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en gestompt en tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] kort het bewustzijn is verloren en diverse verwondingen, waaronder een oogkasbreuk, heeft opgelopen. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] zichzelf het letsel heeft toegebracht, is ongeloofwaardig gelet op de aard en de ernst van het letsel van [slachtoffer] .
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte door aldus te handelen heeft geprobeerd aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank leidt uit de verklaring van [slachtoffer] af dat verdachte haar hoofd als boksbal heeft gebruikt. Voorts leidt de rechtbank uit de bij [slachtoffer] geconstateerde oogkasbreuk af, dat het stompen en schoppen met veel kracht gepaard is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het op deze wijze meerdere keren en met kracht slaan, stompen en schoppen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft het intreden van deze kans ook bewust aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode 27 november 2020 tot en met 14 december 2020 heeft geprobeerd om aangeefster zwaar te mishandelen. Hoewel voor de rechtbank vaststaat dat aangeefster in de periode vóór 15 december 2020 door verdachte is mishandeld, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen of deze gedragingen zodanig waren dat het risico op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster aanmerkelijk was. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde periode 27 november 2020 tot en met 14 december 2020.
Ten slotte zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde uitdrukken/duwen van een (brandende) sigaret op het lichaam van aangeefster, aangezien naar het oordeel van de rechtbank niet vast is komen te staan dat verdachte zich hieraan op 15 december 2020 schuldig heeft gemaakt.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruit heeft vernield. Door [slachtoffer] is aangifte gedaan van vernieling van een ruit van haar achterdeur en verdachte heeft ter terechtzitting ook erkend dat hij die ruit heeft vernield.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1op 15 december 2020 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet voornoemde [slachtoffer] :
- meerdere keren tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en gestompt, en
- tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2op 5 december 2020 te Bergen op Zoom opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan een ander, te weten aan [slachtoffer] , toebehoorde, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De verdediging heeft voor wat feit 2 betreft gewezen op de verklaring van verdachte dat het vernielen van de ruit noodzakelijk was. Verdachte zag geen andere mogelijkheid om aangeefster hulp te bieden. Hiermee komt de wederrechtelijkheid aan zijn handelen te ontvallen en dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft verklaard dat hij de ruit heeft vernield, omdat sprake was van een noodtoestand. Aangeefster [slachtoffer] , de vriendin van verdachte, zou door GHB-gebruik in acute en concrete nood verkeerd hebben en het inslaan van de ruit was bedoeld om daaraan een eind te kunnen maken. De rechtbank acht deze situatie niet aannemelijk geworden, nu zich in het dossier geen stukken ter onderbouwing of bevestiging van deze situatie bevinden. De rechtbank concludeert dan ook dat het beroep op overmacht in de vorm van noodtoestand niet slaagt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie verzoekt aan de voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden te koppelen: een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan het aanvragen van een indicatiestelling en eventueel aan de daaruit voortvloeiende plaatsing voor klinische behandeling, aansluitend een ambulant vervolgtraject en wonen in een instelling voor begeleid wonen. Daarnaast dient een alcohol- en drugsverbod te worden opgelegd met middelencontrole. De officier van justitie acht, gelet op de relatie tussen verdachte en het slachtoffer, een locatiegebod en verbod niet haalbaar. De officier van justitie vordert dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de strafeis van de officier van justitie in beginsel redelijk is, met dien verstande dat de verdediging meent dat een deel van de verweten gedragingen niet bewezen kan worden en de strafeis dus gematigd zou moeten worden. Verder verzoekt de verdediging om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder dat [slachtoffer] geen afstand neemt van verdachte en van plan is de nog altijd bestaande relatie met verdachte voort te zetten. De verdediging kan zich vinden in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, ook als daaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de officier van justitie genoemd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn partner. Verdachte heeft onder invloed van alcohol en drugs tijdens een ruzie met zijn partner haar meerdere keren tegen het hoofd en lichaam geslagen en gestompt. Ook heeft verdachte haar geschopt. Als gevolg van de mishandeling heeft aangeefster onder meer een oogkasbreuk opgelopen. Door op deze manier te handelen, heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Bovendien neemt verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Sterker nog, verdachte beticht aangeefster ervan hem valselijk te beschuldigen door te verklaren dat zij het letsel aan zichzelf zou hebben toegebracht. Daar komt nog bij dat het feit zich in de huiselijke sfeer heeft afgespeeld. De woning moet in de eerste plaats een plek zijn om je veilig in te voelen. Juist om die reden worden de in de huiselijke sfeer gepleegde feiten als extra ernstig aangemerkt. De rechtbank rekent dit feit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van de woning van aangeefster.
Voor het oordeel van de rechtbank is ook van belang het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, eveneens gerelateerd aan huiselijk geweld.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het advies van de reclassering van 25 maart 2021. De reclassering rapporteert dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit dagelijks GHB, amfetamine en maandelijks cocaïne zou gebruiken. Het middelengebruik lijkt bij verdachte agressie te versterken. Verdachte is in 2017 gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking, een obsessief-compulsieve stoornis en de stoornis Gilles de la Tourette. Het ontbreekt verdachte aan stabiliteit op alle leefgebieden en er is nauwelijks sprake van beschermende factoren. Daarnaast lijkt sprake te zijn van een patroon van relationeel geweld. Verdachte wenst terug te keren naar de woning van het slachtoffer, maar dit is onverantwoord voor zowel verdachte als aangeefster nu zij beiden bekend zijn met fors middelengebruik. De reclassering schat daarom het risico op letselschade voor het slachtoffer en het risico op recidive als hoog in.
Verdachte liep ten tijde van onderhavig feit in een proeftijd. Het is hem onvoldoende gelukt om zich aan afspraken te houden met de begeleidende instanties. Er waren veelvuldig meldingen van fysiek geweld. De reclassering schat een ambulant behandelkader, gezien het verloop van het reclasseringstoezicht in de afgelopen maanden, als ontoereikend in.
De reclassering acht een klinische opname gelet op het gevaars- en recidiverisico van verdachte, zijn problematisch middelengebruik en psychisch functioneren geïndiceerd.
Door het IFZ is een voorlopige indicatiestelling van drie maanden afgegeven, waarin de mogelijkheden voor een klinische plaatsing verder worden onderzocht. Indien door het IFZ een indicatiestelling wordt afgegeven, dient een passende klinische plek te worden gezocht waar verdachte geplaatst kan worden, wat enkele weken kan duren. De reclassering adviseert daarom de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, zodat de kans wordt vergroot dat verdachte aansluitend op detentie klinisch kan worden geplaatst. De reclassering acht dit met het oog op verdachtes motivatie en de kans op recidive van groot belang.
Verder adviseert de reclassering om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, opname in een klinische zorginstelling indien door het IFZ geïndiceerd, gevolgd door een ambulant vervolgtraject, begeleid wonen, een drugs-en alcoholverbod met middelencontrole en een locatieverbod en -gebod.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op een brief van stichting Mozaik van 29 maart 2021. Uit de brief blijkt dat verdachte bij Mozaik in behandeling is, maar dat de zorgzwaarte van verdachte de ambulante behandeling overstijgt. Mozaik ziet daarom klinische behandeling van verdachte als noodzaak.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om de geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven en zich zal onthouden van middelengebruik.
Gelet op de ernst van de feiten, alsmede de hoogte van de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, is een onvoorwaardelijke gevangenisstaf noodzakelijk. Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de verdediging bepleit, in strafverminderende zin rekening te houden met de houding van [slachtoffer] tegenover verdachte. Dat [slachtoffer] kennelijk de relatie met verdachte wenst voort te zetten, doet niets af aan de ernst van hetgeen de rechtbank bewezen acht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend is. De rechtbank ziet aanleiding om een deel daarvan, te weten 2 maanden, voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te begaan en de oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd, mogelijk te maken. De rechtbank acht klinische behandeling van verdachte noodzakelijk om de recidivekans te verminderen en het gedrag van verdachte in positieve zin te veranderen. Ambulante behandeling wordt zowel door de reclassering als door Mozaik niet haalbaar geacht. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de klinische behandeling van verdachte direct aansluitend aan detentie zal plaatsvinden. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een locatieverbod en een locatiegebod, gelet op de relatie tussen verdachte en aangeefster, op dit moment niet uitvoerbaar zijn.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaardelijk niet noodzakelijk is, nu verdachte bij toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging (zie hieronder) voorlopig in detentie zit. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bij executie van dit vonnis eerst de vrijheidsstraffen ten uitvoer te leggen alvorens te starten met de bijzondere voorwaarden.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 02/244078-18
De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke straf van een geldboete van
€ 250,00 die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 11 februari 2019 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging verzoekt om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, maar de geldboete om te zetten in vijf dagen hechtenis.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen. Het behoort niet tot de mogelijkheden van de rechtbank om de geldboete om te zetten in hechtenis.
Parketnummer 10/731057-17
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van een gevangenisstraf van 5 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 december 2018 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging verzoekt om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en eventueel de proeftijd te verlengen met één jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om de vordering niet toe te wijzen. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Poging tot zware mishandeling;
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
 dat verdachte zich houdt aan afspraken met de reclassering, ook wanneer dit (in een later stadium tijdens het traject) inhoudt dat hij zich dient te melden bij de reclassering Leger des Heils bij toezichthouder [naam 3] Verdachte zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 dat verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan het aanvragen van een indicatiestelling en aan de, indien door het IFZ geïndiceerd, daaruit voortvloeiende plaatsing voor een klinische behandeling;
 dat verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing (DIZ).
De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de zorginstelling in samenspraak met de reclassering een overgang naar ambulante zorg, zoals bijvoorbeeld door Amarant (waarvoor hij eerder werd aangemeld), begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 dat verdachte zich, zulks ter beoordeling van de reclassering, aansluitend op de klinische behandeling, zal laten behandelen door stichting Mozaik, waar hij reeds in behandeling was bij een psycholoog van de stichting, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering (en de zorginstelling).
De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 dat verdachte zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen/verblijfzorg, te bepalen door de reclassering (en de zorginstelling). Het verblijf duurt zolang de zorginstelling in samenspraak met de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
 dat verdachte wordt verboden verdovende middelen te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal worden ondersteund door middel van bloed-, urine- of ademonderzoek (blaastest), of een ander controlemiddel, zulks ter beoordeling van de reclassering. De zorginstelling en/of de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
 dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 februari 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/244078-18
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een geldboete van € 250,00;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 17 december 2018 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10/731057-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 5 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Prenger en mr. De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Koster, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2021.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Feit 1hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 november 2020 tot en met 15 december 2020 te Bergen op Zoom,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet voornoemde [slachtoffer] :
- een of meerdere keren tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- een of meerdere keren tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, en/of
- een of meerdere keren met een (brandende) sigaret op de buik en/of handen, althans het lichaam, heeft gedrukt en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 november 2020 tot en met 15 december 2020 te Bergen op Zoom, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] een of meerdere keren tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen, en/of
- die [slachtoffer] een of meerdere keren tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen, en/of
- een of meerdere keren met een (brandende) sigaret op de buik en/of de handen, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te drukken en/of te duwen.
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2hij op of omstreeks 5 december 2020 te Bergen op Zoom opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
(Artikel art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB2R020115
(onderzoek Tibetaan)van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 147.
Feit 1
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 15 december 2020, opgenomen op pagina’s 42 en 43, inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Ik zag die berichtjes en toen werd ik boos op [verdachte] . Ik zei tegen hem dat hij de berichtjes moest verwijderen. Dat deed hij niet en toen ging hij [naam 1] opbellen en zette hij zijn telefoon op luidspreker. Toen begon ik tegen [naam 1] te keer te gaan dat ze moest stoppen met zulke berichten en dat ze mijn vriend met rust moest laten. Waarop haar tegen reactie was dat ik zelf een grote slet was en dat ik vreemd was gegaan. [verdachte] geloofde mij niet en haar wel en begon toen op mijn in te slaan. [verdachte] ging ook nog precies tegen hun vertellen wat hij met mij deed. Hij zei ik sla haar nu in haar gezicht. Ik sla haar nu knock-out.
[verdachte] begon op mij in te slaan. Wij waren op dat moment boven in mijn slaapkamer. Wij zaten op dat moment op mijn bed. Ik zat links en [verdachte] zat rechts op het bed. [verdachte] sloeg mij meerdere malen in mijn gezicht, op mijn hoofd en tegen mijn oor aan. Mijn oorschelp is helemaal doorgescheurd. Hij sloeg met een platte hand op mijn oor, meerdere malen, hierdoor ging mijn oor piepen. Hij sloeg ook met zijn vuisten. Hij sloeg met zijn beide vuisten op mijn gezicht en hoofd net alsof mijn hoofd een boksbal was. Hij heeft mij ook geschopt. Het kwam echt van alle kanten op mijn af. Ik weet dat ik op een gegeven moment knock-out ben gegaan.
In het [naam ziekenhuis] in Bergen op Zoom ben ik onderzocht. Mijn kaak is gescheurd, mijn oorschelp kapot, vooral mijn linkerkant van mijn gezicht is dik, blauw, paars en kapot geslagen. Mijn gezicht doet heel erg pijn. Mijn beide benen doen pijn er zitten blauwe plekken op. Hij heeft op mijn borst geslagen daar zit ook een blauwe plek op. Mijn borst doet pijn en mijn ribben doen pijn. Ik kan bijna niet eten omdat mijn kaak zeer doet.
De bij het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] gevoegde foto’s van het letsel, opgenomen op de pagina’s 48 tot en met 55, inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op de foto’s is te zien dat aangeefster een blauw tot zwartkleurige zwelling rondom haar linker oog heeft. Ook is te zien dat zij een bebloed linker oor, een blauw gezwollen kaak en verscheidene blauwe plekken op haar armen en benen heeft.
Een geschrift, te weten een medische verklaring betreffende [slachtoffer] , opgemaakt door SEH-arts [naam 2] d.d. 15 december 2020, opgenomen op pagina’s 65 en 66, inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op 15 december 2020 is aangeefster onderzocht door SEH-arts [naam 2] . Deze heeft het letsel bij aangeefster als volgt omschreven:
Lichamelijk onderzoek
Prim, survey
A: Vrij, CWK diffuus drukgevoelig, links in de hals haematoom, striemen en zwelling
B: Resp. 16/min, Sp02 100%/0, VAG bdz.
C: p. 95/min, RR 160/100 mmHg. Geen actief uitwendig bloedverlies. Thorax stabiel,
diffuus drukgevoelig (oud?), abdomen soepel, drukpijn -. Bekken en femura stabiel,
drukpijn
D: EMV maximaal. Pupillen PEARLL, lateralisatie -
E: TWK en LWK niet drukpijnlijk. Temp. 36.3*C
Sec. survey
H/H: Links in het gelaat forse zwellingen en haematomen van verschillende momenten
voornamelijk peri-oculair en tpv de mandibula. Bloed uit het linker oor met een kleine
laceratie in de oorschelp, bloedt nu niet meer. Luchthoudend trommelvlies.
Abdomen: Oude brandwonden van sigaretten, volgens patiënte 1 week oud.
Extremiteiten: Diffuus oppervlakkige haematomen van verschillende momenten.
Aanvullend onderzoek
X-thorax: Geen traumatische pathologie
CT aangezicht:
Er lijkt een geïsoleerde fractuur van de mediale orbita wand links zichtbaar met impressie
van deze wand richting de etmoïd cellen met ook wekedelen in de etmoïdcellen links
alsook in geringe mate in de linker sinus frontalis alsook wandstandige wekedelen in de
linker sinus maxillaris. Geen luchtvloeistofspiegels. Merkwaardig hierbij is dat er geen
ander ossaal letsel van de orbita wand of het aangezicht zichtbaar is en dat er geen
hematoom of een lucht retro-orbitaal links zichtbaar is.
Conclusie
Fractuur mediale orbitawand links na mishandeling.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 12, inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op dinsdag 15 december 2020, omstreeks 02:30 uur, was ik, verbalisant [verbalisant] , in
dienst voor de incidenten en calamiteiten afhandeling binnen het teamgebied van
Bergen op Zoom. Op genoemde datum en tijd ontving ik een melding van mogelijke mishandeling aan de [adres 1] te Bergen op Zoom. De melder, wonende aan [adres 2] , hoorde al langere tijd dat bewoonster van [adres 1] mogelijk mishandeld zou worden. Omstreeks 02:35 uur kwam ik ter plaatse bij de woning. Ik heb aangebeld bij de woning. Het duurde enige tijd dat de deur open werd gedaan, maar dit gebeurde uiteindelijk wel. Ik zag de daar voor mij ambtshalve bekende [slachtoffer] . Ik had gezien dat [slachtoffer] zwaar mishandeld was. Ik zag dit aan haar blauwe opgezette ogen, opgezwollen kaak en bebloed linker oor.
In de woning zag ik in de hal bij de trap gelijk al een deur waar meerdere gaten in geslagen waren. Boven zag ik, op de slaapkamer met tweepersoonsbed, een bebloede handdoek en bloedvlekken op het bed.
De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 31 maart 2021, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was op 15 december 2020 aanwezig in de woning van mijn partner in Bergen op Zoom. Mijn partner en ik hadden die nacht ruzie.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 31 maart 2021;
- de aangifte van [slachtoffer] d.d. 15 december 2020, opgenomen op pagina 43;
- het aanvullend verhoor van [slachtoffer] d.d. 17 december 2020, opgenomen op pagina 60.