ECLI:NL:RBZWB:2021:173

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20_9627
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door college van burgemeester en wethouders inzake handhaving onderhoudsplicht

Op 14 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had op 12 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift was ingediend naar aanleiding van de afwijzing van haar verzoek om handhaving met betrekking tot de slechte onderhoudssituatie van een pand. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat het college de beslistermijn had overschreden. Eiseres had op 7 september 2020 het college in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken waren verstreken zonder dat er een besluit was genomen. De rechtbank oordeelde dat het college een dwangsom van € 1.442,- had verbeurd, omdat het niet tijdig had beslist. Daarnaast werd het college opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar bekend te maken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het niet tijdig nemen van een beslissing en veroordeelde het college tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9627 GEMWT

uitspraak van 14 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. T.D. Rijs,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder,

gemachtigde: mr. dr. T.N. Sanders.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 12 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar bezwaarschrift tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving ten aanzien van de slechte onderhoudssituatie van het pand aan de [adres] te [plaatsnaam] .
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 13 maart 2020 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiseres van 12 februari 2020 om handhavend op te treden ten aanzien van de slechte onderhoudssituatie van het pand aan de [adres] te [plaatsnaam] afgewezen.
Bij brief van 30 maart 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij brief van 13 juli 2020 heeft het college de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar met zes weken verlengd tot 28 augustus 2020.
Bij brief van 7 september 2020 heeft eiseres het college medegedeeld dat de termijn om te beslissen op het bezwaarschrift is verstreken. Eiseres stelt dat het college in gebreke is gebleven op het bezwaarschrift te beslissen en heeft het college verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen.
Bij brief van 12 november 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar door het college.
Het college heeft bij brief van 30 november 2020 de op de procedure betrekking hebbende stukken ingediend. Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb). Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). In dit geval heeft het college een bezwarenadviescommissie ingesteld, zodat de beslistermijn twaalf weken is na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb).
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij brief van 30 maart 2020 een bezwaarschrift heeft ingediend. Het bezwaarschrift is niet voorzien van een ontvangststempel. De rechtbank gaat ervan uit dat het bezwaarschrift de volgende dag bij het college is ontvangen, zodat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Het college heeft de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verdaagd met zes weken. Het college had dus uiterlijk op 28 augustus 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres het college op 7 september 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
Het college heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 7 september 2020 heeft en op diezelfde dag bij het college is ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken, en dat het college nog steeds niet op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar moet nemen en aan eiseres moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar bekend te maken;
  • stelt de door het college verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 14 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.