Op 8 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers en de burgemeester van de gemeente Breda. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 maart 2021, waarbij de burgemeester heeft besloten een pand te sluiten voor een periode van zes maanden, ingaande op 9 april 2021 om 10:00 uur. In het verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend op 7 april 2021, vroegen verzoekers de voorzieningenrechter om de sluiting van het pand te schorsen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechtbank heeft contact opgenomen met de burgemeester om te vragen of deze bereid was de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten, maar de burgemeester was daar niet toe bereid. Hierdoor was de voorzieningenrechter niet in staat om voorafgaand aan de sluiting van het pand een weloverwogen oordeel te geven over het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de werking van het bestreden besluit te schorsen tot uiterlijk één week na de zitting waarop het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden behandeld. Dit betekent dat de burgemeester het pand tot die tijd niet mag sluiten. De zitting zal uiterlijk drie weken na deze uitspraak plaatsvinden. De ordemaatregel heeft een voorlopig karakter en de voorzieningenrechter is daar in de verdere procedure niet aan gebonden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.