ECLI:NL:RBZWB:2021:1686

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1537 (tussenuitspraak, schorsing)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak en schorsing van besluit tot sluiting van pand door burgemeester

Op 8 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers en de burgemeester van de gemeente Breda. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 maart 2021, waarbij de burgemeester heeft besloten een pand te sluiten voor een periode van zes maanden, ingaande op 9 april 2021 om 10:00 uur. In het verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend op 7 april 2021, vroegen verzoekers de voorzieningenrechter om de sluiting van het pand te schorsen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechtbank heeft contact opgenomen met de burgemeester om te vragen of deze bereid was de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten, maar de burgemeester was daar niet toe bereid. Hierdoor was de voorzieningenrechter niet in staat om voorafgaand aan de sluiting van het pand een weloverwogen oordeel te geven over het verzoek.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de werking van het bestreden besluit te schorsen tot uiterlijk één week na de zitting waarop het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden behandeld. Dit betekent dat de burgemeester het pand tot die tijd niet mag sluiten. De zitting zal uiterlijk drie weken na deze uitspraak plaatsvinden. De ordemaatregel heeft een voorlopig karakter en de voorzieningenrechter is daar in de verdere procedure niet aan gebonden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1537 OPIUMW VV

uitspraak van 8 april 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , verzoekers,

gemachtigde: mr. R. van ’t Land,
en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 maart 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van een pand aan [adres] voor een periode van 6 maanden vanaf 9 april 2021 (10:00 uur). Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Verzoekers hebben het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 april 2021 ingediend bij de rechtbank. In het bestreden besluit staat dat de sluiting van het pand in gaat per 9 april 2021 (10:00 uur). De rechtbank heeft na ontvangst van het verzoek contact opgenomen met de burgemeester met de vraag of de burgemeester bereid is om de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten. De burgemeester was daar niet toe bereid.
3. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter niet in staat om – voorafgaand aan de sluiting van het pand – een weloverwogen oordeel te geven over het verzoek om een voorlopige voorziening. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter de werking van het bestreden besluit bij ordemaatregel schorsen tot uiterlijk één week na de zitting waarop het verzoek zal worden behandeld. Dat betekent dat de burgemeester het pand tot die tijd niet mag sluiten. Het verzoek zal uiterlijk drie weken na deze uitspraak op zitting worden behandeld. Deze ordemaatregel heeft een voorlopig karakter en de voorzieningenrechter is daar in de verdere procedure niet aan gebonden.

Beslissing

De voorzieningenrechter schorst de werking van het besluit van 31 maart 2021 tot uiterlijk één week na de zitting waarop het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden behandeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.