Op 7 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de omgevingsvergunning voor de verbouwing van een voormalig bankgebouw aan de [adres 1] in [plaatsnaam 2]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen had op 10 januari 2019 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor de verbouwing tot 19 appartementen. Eisers, buren van het project, maakten bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 9 december 2019 het onderzoek heropend en het college de gelegenheid gegeven om een nieuw besluit te nemen. In het gewijzigde bestreden besluit van 10 maart 2020 verklaarde het college het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond.
Eisers voerden aan dat het college het gewijzigde besluit niet op het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan mocht baseren, omdat er twijfels bestonden over de rechtsgeldigheid daarvan. De rechtbank oordeelde echter dat het gewijzigde bestemmingsplan onherroepelijk was geworden, omdat eisers hun beroep daartegen hadden ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning had verleend en dat de bezwaren van eisers niet opgingen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het oorspronkelijke besluit van 28 mei 2019 gegrond, vernietigde dit besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de bestuurlijke lus en de rol van het gewijzigd bestemmingsplan in de beoordeling van omgevingsvergunningen. De rechtbank bevestigde dat de vergunningverlening in overeenstemming was met de geldende regelgeving, inclusief de parkeernormering en de bouwverordening.