ECLI:NL:RBZWB:2021:1675
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 7 april 2020, waarin het UWV besloot de WIA-uitkering van [naam betrokkene] ongewijzigd voort te zetten vanaf 19 oktober 2019. Op 28 juli 2020 heeft het UWV dit besluit gewijzigd en de WIA-uitkering van [naam betrokkene] per 9 september 2020 ingetrokken. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven zich te kunnen vinden in dit verzoek.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank concludeert dat het UWV gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, en veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 354,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 1 april 2021 en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.